Meetnet bospaddenstoelen: typesoorten
Hanenkam (Cantharellus cibarius)
Foto: Henk Huijser
Ecologie en verspreiding
Ectomycorrhizapartner van loof- en naaldbomen op zeer voedselarme, droge, zure, zandige bodem met dunne strooisellaag. Hij is vaak te vinden tussen mos in wegkanten, langs (steile) kantjes en greppelwanden. Juni-november. Deze, voor 1970 vooral op de hoge zandgronden algemene soort is daarna sterk achteruitgegaan door verzuring en vermesting, wellicht ook verdroging van de bossen. Ook speelde successie van de bossen een rol. In de laatste twintig jaar is echter een significant herstel waarneembaar, vooral in loofbos, maar de aantallen van midden vorige eeuw worden niet meer gehaald.
Herkenning
De Hanenkam is gemakkelijk te herkennen aan de relatief dikvlezige, oranje-gele vruchtlichamen, de tot 7 cm brede, iets gewelfde hoed met sterk ingerolde later gelobde rand, de aderige lijsten aan de onderkant van de hoed die sterk aflopen op de steel, die aan de voet vaak wittig is. De verse paddenstoel heeft een aangename, iets fruitige geur. Verwisseling is mogelijk met de Valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca), die echter met enige oefening gemakkelijk te onderscheiden is aan de helder oranjerode, dunne, vaak vertakte plaatjes onder de hoed en de diep oranje hoed, vaak met een wittig randjes. Deze dunvlezige paddenstoel is ook volkomen geur- en smaakloos. Daarnaast is verwarring mogelijk met twee zeldzame cantharellen: Bleke cantharel (Cantharellus pallens) en Zwartwordende cantharel (Cantharellus melanoseros).
Zwavelmelkzwam (Lactarius chrysorrheus)
Foto: Henk Huijser
Ecologie en verspreiding
Ectomycorrhiza partner van volwassen Eiken, vooral in lanen en wegbermen, maar ook in bossen, op schrale, zandige en lemige bodem. Algemeen in de duinen en op de hoge zandgronden. Augustus-oktober. Een indicator voor vermesting, mogelijk ook verzuring. De trend van de Zwavelmelkzwam is lastig te interpreteren door grote schommelingen, maar vertoont vanaf de jaren zeventig een lichte achteruitgang. Op dit moment is de trend echter stabiel.
Herkenning
Een kleine tot middelgrote melkzwam met een gewelfde hoed, iets ingedeukt in het centrum en met een ingeslagen hoedrand, bleek oker tot oranjeachtig of rozebruin, altijd met een aantal zwakke tot sterke, donkere concentrische zones, vaak ook met bruinoranje watervlekken, glad, droog of vettig, kaal. Plaatjes breed aangehecht tot licht aflopen, dicht opeen, creme-wit, bij ouder worden bleek rozebruin. Steel 2-6 x 0,6-2 mm, massief of hol. Cilindrisch, wit, later bleek oker of rozebruin, uiteindelijk kleur als hoed, droog. Vlees wit tot rozebruin, aan de lucht snel zwavelgeel verkleurend door het melksap, vooral boven de plaatjes, met een zwakke geur en milde dan bitter-scherpe smaak. Melksap heel overvloedig, eerst wit maar na enkele seconden tot maximaal een minuut diep zwavel- of citroengeel verkleurend. Sporenfiguur is bleek oker.
Binnen de melkzwammen met geel verkleurende melk is de Zwavelmelkzwam gemakkelijk te herkennen aan de bleke, duidelijk gezoneerde hoed en het voorkomen bij Eik.
Smakelijke russula (Russula vesca)
Foto: Henk Huijser
Ecologie en verspreiding
Ectomycorrhizapartner van loof- en naaldbomen in loof- en gemengde bossen, op matig vochtige tot droge, kalkarme, voedselarme tot matig voedselrijke zand- en leembodem. Algemeen, vooral in wegbermen en lanen op de hoge zandgronden, in de duinen. Juli-oktober.
Herkenning
Een middelgrote tot grote russula met een tot 7 cm brede hoed, lilaroze tot rozerood, vaak gemengd met bruingele tinten, soms met groenige vlekjes, niet gevoord, niet gestreept, droog, mat, vaak fijn rimpelig in het centrum, de hoedhuid loopt vaak niet helemaal door tot de hoedrand, waardoor de plaatjes iets buiten de hoedhuid uitsteken. Plaatjes smal, dicht op elkaar, gevorkt bij de steel, wit, later soms wat bruin vlekkend. Steel korter dan de hoed, diameter 1-2 cm dik, wit, hard, droog, iets overlangs gegroefd, kaal, aan de basis vaak met bruine vlekjes. Fel oranje tot roze verkleurend met ijzersulfaat (toversteentje). Vlees wit, geur en smaak aangenaam, nootachtig. Sporenfiguur wit.
Deze soort valt op door de kleur, de hoedhuid die vaak niet helemaal tot de rand van de hoed doorloopt, het harde, milde vlees, de verkleuring met ijzersulfaat, en de witte sporenfiguur. Soorten uit de groep van de Berijpte russula (R. grisea sensu lato) hebben minder hard vlees en een crèmekleurige sporenfiguur. Bij de vorkplaatrussula (R. heterophylla) loopt de hoedhuid door tot aan de rand en ontbreken roze tinten meestal geheel.
Regenboogrussula (Russula cyanoxantha)
Foto: André Houter
Ecologie en verspreiding
Ectomycorrhiza partner van loof- en naaldbomen in loof- en gemengde bossen, op matig vochtige tot droge, kalkarme, voedselarme tot matig voedselrijke zand- en leembodem. Zeer algemeen, vooral op de hoge zandgronden, in de duinen en in Zuid-Limburg, elders zeldzamer. Juli-oktober.
Herkenning
Een kleine tot middelgrote russula met een hoed van 4-10 cm breed, half bolvormig dan gewelfd, vaak met een verdiept centrum, droog of iets vettig, kaal, met een vlekkerig kleurpatroon met overwegend lila-grijze, blauwige en groene tinten. In de variëteit peltereaui soms helemaal groen of grijsgroen. Plaatjes dicht opeen staand, vettig aandoend, niet bros zoals in de meeste russula’s, wit of zwak geel. Steel korter dan de hoeddiameter, 1-2,5 cm dik, wit, glad, droog, niet reagerend met ijzersulfaat. Vlees wit, vrij stevig, geur onbeduidend, smaak mild. Sporenfiguur wit.
Een gemakkelijk kenmerk van deze soort zijn de plaatjes die vettig aanvoelen en niet bros zijn: een belangrijk verschilkenmerk met de groep van de Berijpte russula (R. grisea) die eenzelfde postuur en kleurschakering hebben, maar de voor russula typische brosse plaatjes hebben die gemakkelijk breken als je er met je vinger langsgaat.