Meetnet moerassen en venen: typesoorten

Veenmosvuurzwammetje. Foto: Machiel de VosInleiding
De eerste vier soorten zijn kenmerkend voor veenmosrietlanden, die goed ontwikkeld voorkomen in de laagveenmoerassen in Noord- en Zuid Holland en Overijssel. Het OBN noemt als voorbeeldgebieden het Nieuwkoopse plassengebied, Botshol, de Wieden en de Weerribben. Twee van de telsoorten komen hier uitsluitend in voor, nl. de Moerashoningzwam en de Veenmosbundelzwam, die beide, ook internationaal gezien, een hoge Rode Lijst status hebben. Daarnaast zijn ook het Veenmosvuurzwammetje en het Broos vuurzwammetje kenmerkend voor dit habitattype. Het Kaal veenmosklokje en de Veenmosgrauwkop hebben een iets wijdere verspreiding en komen ook voor in moerasheiden en hoogveen. De Witte berkenboleet tenslotte, is de enige mycorrhizapaddenstoel van de lijst en is geassocieerd met Berk in moerasbossen en op moerassige plaatsen, waar hij vaak tussen veenmos groeit.

Fructificatieperiode
Veel soorten hebben een brede fructificatieperiode die loopt van de voorzomer tot de late herfst (zie figuur 1). Bij gunstige weerstomstandigheden kun je dus al op zoek gaan naar moerassoorten als er elders nog niet veel paddenstoelen te vinden zijn.

fructificatieperioden
Figuur 1: Fructificatieperioden van enkele moerassoorten.

Literatuur
Arnolds, E.J.M. 1990. Hygrocybe in Bas et al., Flora agaricina neerlandica, vol. 2: 70-108.
Bakker, H.C. & M.E. Noordeloos. 2005. A Revision of the European Species of Leccinum Gray and notes on extralimital species. Persoonia 18: 511-587.
Gulden, G. 2012. Galerina. In Funga Nordica: 886-902.
Haan, A de & R. Walleyn. 2002. Studies in Galerina. Galerina flandriae 1. Fungi non delineati deel 23.
Haan, A de & R. Walleyn. 2009. Studies in Galerina. Galerina flandriae 3. Fungi non delineati deel 46.
Noordeloos, M.E. 1999. Pholiota in Bas et al., Flora agaricina neerlandica, vol. 4: 80-106.
Termorshuizen, A.J. 1995. Armillaria in Bas et al., Flora agaricina neerlandica 3: 34-39.

Broos vuurzwammetje (Hygrocybe helobia)
Broos vuurzwammetje
Foto: Eef Arnolds

Validatiecriteria: moet microscopisch worden gecontroleerd; foto wenselijk.

Broos vuurzwammetjeKenmerken: dit vuurzwammetje heeft een intensief rode hoed met gelijk gekleurde schubjes, en smalle, witte tot bleekgele plaatjes die smal aan de steel zijn aangehecht. Het vlees is opvallend breekbaar, waardoor hij zich onderscheidt van het gewoon vuurzwammetje, dat meestal iets rozerood aangelopen plaatjes heeft en minder broos vlees. Bovendien komt het Broos vuurzwammetje op nattere plaatsen voor, zoals de permanent natte voedselarme tot matig voedselarme plekken in de laagveenmoerassen van Holland, Utrecht en Noordwest Overijssel en op het pleistoceen van Drenthe. Hij wordt het meest in de zomer gevonden (half juni-half september).

Gedetailleerde beschrijving (naar Arnolds): Hoed 10-25 mm, gewelfd, dan uitgespreid, gewoonlijk met ingedrukt centrum, gewoonlijk met een golvende rand, diep scharlakenrood tot roodoranje, met, vooral rond het centrum, gelijk gekleurde schubjes. Plaatjes wijd uit elkaar, dikkig, breed aangehecht met aflopend tandje, wit tot roze, dan bleek geel of bleek zalmkleurig. Steel 20-60 x 1,5-3,5 mm, cilindrisch of naar de voet versmald, aanvankelijke scharlakenrood als hoed, geleidelijk ontkleurend naar oranjegeel, aan de voet soms geelwit, glad. Geur en smaak onopvallend. Sporen 7.0-11 x 4,5-6,5 μm, Q = 1,45-1,65, ellipsoïd, ovaal tot eivormig, vaak boonvormig, een klein deel soms ingesnoerd. Cystiden afwezig. Hoedhuid met talrijke vrije eindcellen met rood intracellulair pigment.

Broos vuurzwammetjeVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas

Kaal veenmosklokje (Galerina tibiicystis)
Kaal veenmosklokje
Foto: Henk Huijser

Validatiecriteria: geen (volgens de beknopte Standaardlijst: let echter op verschillen met G. hybrida).

Kaal veenmsklokjeKenmerken: het Kaal veenmosklokje is een voor mosklokjes relatief forse soort met een donkere oker- tot roodbruine, diep gestreepte hoed die wel tot 3 cm doorsnee kan hebben en een geheel fijn bepoederde steel zonder ring of duidelijke velumresten. De naam tibiicystis is die van een van oorsprong Noord Amerikaanse soort, die tot voor kort ook gebruikt werd voor deze sterk daarop lijkende Europese soort. Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat de Noord-Amerikaanse G. tibiicystis verschilt van de Europese, die daarom nu eigenlijk G. mairei moet heten. Om praktische redenen zullen we voor dit onderzoek de Standaardlijst volgen en het over G. tibiicystis hebben. Inmiddels is ook bekend geworden op grond van moleculair en morphologisch onderzoek, dat in het complex van deze soort een tweede soort schuilgaat, nl. G. hybrida. Deze zijn vooral te onderscheiden op kleur en een verschil in sporenmaten (De Haan & Walleyn; Funga Nordica):

Verschillen tussen de twee mosklokjes:
Sporen > 5,5 μm wijd; steeltop bij jonge exemplaren grijzig en donkerder dan de lamellen; steel niet vezelig met talrijke caulocystiden over de hele lengte: G. mairei
Sporen 4,5-5 μm breed; steeltop transparant en bleker dan de lamellen; steel fijn vezelig over de hele lengte: G. hybrida

Tot nu zijn deze soorten in Nederland niet onderscheiden en behandelen we G. tibiicystis als een zg. sensu lato soort. Het Kaal veenmosklokje komt vrij zeldzaam in Nederland voor in de levende veenmosvegetatie van laagveenmoerassen, berkenbroekbossen en wilgenmoerassen van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Overijssel en Drenthe. In laatstgenoemde provincie is de soort regelmatig aangetroffen tijdens de inventarisaties voor de Drentse Atlas (zie literatuur). Ook is hij gemeld uit de kalkrijke duinen en verschijnt hij vooral in de zomer en vroege herfst (juni tot half oktober).

Gedetailleerde beschrijving (naar de Haan & Walleyn, 2006): Hoed 10-30 mm, klokvormig dan gewelfd met kleine tot soms heel uitgesproken umbo, warm okerbruin met donker bruin centrum, hygrofaan, bij opdrogen duidelijk bleker wordend, doorschijnend gestreept tot 2/3 van de straal, glad tot fijn vezelig. Lamellen vrij ver uiteen, smal tot breed aangehecht met aflopend tandje, bleek oker dan roestbruin met blekere, gewimperde snede. Steel 80-100 x 1,5-2 mm, bleek okerbruin, dan donkerder okerbruin, geheel fijn behaard, zonder velumresten of ring, aan de voet vergroeid met het Veenmos. Geur geen. Smaak zwak radijsachtig. Sporen 9-10(-11.5) x 5-6.5 μm, grof wrattig. Cheilocystiden kegelvormig met duidelijk afgescheiden knop.

Kaal veenmosklokjeVerspreiding in Nederland:
Knop naar Verspreidingsatlas

Moerashoningzwam (Armillaria ectypa)
Moerashoningzwam
Foto: Marcel Heyligen

MoerashoningzwamValidatiecriteria: foto vereist.

Kenmerken: een middelgrote honingzwam met geelbruine hoed met bruine schubjes, iets lichtere plaatjes en een bruine steel. Hij verschilt van de andere honingzwammen door het ontbreken van een ring, en tevens door het voorkomen in een heel ander biotoop: het is een soort van laagveen, waar hij groeit in veenmosrietland, zeggemoerassen en tussen veenmos. Hij staat dan ook op de Rode Lijst als bedreigd (BE). Deze uiterst zeldzame paddenstoel is al tientallen jaren bekend van een veenmosrietland bij Kortenhoef, recent is hij ook aangetroffen in de Wieden in de Kop van Overijssel. Wij zullen alle bekende vindplaatsen van deze soort gaan volgen.

Gedetailleerde beschrijving (Flora agaricina neerlandica 3: 38-39. 1995): Hoed 35-100 mm breed, gewelfd tot afgeplat, vaak met een vage, stompe umbo in het centrum, tenslotte vaak iets ingedrukt, bruin tot okerbruin, vaak lichter aan de rand. Doorschijnend gestreept tot halverwege het centrum, met donkere vezelige schubjes in het centrum, naar de rand toe met losse vezels of kaal. Plaatjes 24-40 met 3-9 korte tussenplaatje, matig dicht opeen, aangehecht tot bochtig aangehecht, met of zonder aflopend tandje, crème tot roze-crème. Steel 70-100 x 7-13 mm, vaak naar de voet versmald, licht van kleur met fijne bruine lengtevezels. Ring afwezig. Geur zwak melig of iets fruitig. Smaak zwammig, vaak iets bitter. Sporen 6.0-9.0 x 4.5-7.0 μm, Q = 1.1-1.6, ellipsoïd tot breed ellipsoïd, vrijwel kleurloos in water, niet amyloid. Basidia 2-4 sporig, met basale gesp. Cystiden afwezig.

MoerashoningzwamVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas

Veenmosbundelzwam (Pholiota henningsii)
Veenmosbundelzwam
Foto: Markus Wilhelm

Validatiecriteria: foto en bewijscollectie.

VeenmosbundelzwamKenmerken: de Veenmosbundelzwam is een buitenbeentje onder de bundelzwammen, want hij groeit niet in bundels, en groeit niet op hout, maar tussen veenmos. Het is een vrij onopvallende paddenstoel met een vrij kleine (2-3, maximaal 5 cm) kleverige geel- tot roodbruine hoed, met, in verse staat, fijne velum vlokjes aan de rand, bleekbruine plaatjes, en een oker- tot citroengele steel die donkerder wordt naar de basis, met een fijn, vezelig ringetje. Deze soort groeit in veenmosrietland. In Nederland is hij heel zeldzaam. Een bekende vindplaats was de Amstelveense Poel, waar de soort soms bij honderden voorkwam. De monitoring zal er dus voornamelijk op gericht zijn de bekende vindplaatsen periodiek te controleren.

Gedetailleerde beschrijving (naar Noordeloos): Hoed 20-60 mm breed, kegelvormig, dan halfbolvormig tot gewelfd, met of zonder umbo, niet hygrofaan, roodbruin tot oranjebruin in het centrum, naar de rand meer oker- tot citroengeel, niet doorschijnend gestreept, kleverig bij vocht, met fijne witte velumresten aan de rand. Plaatjes smal tot breed aangehecht, vuil oker dan bruin, met blekere, onregelmatige snede. Steel 30-60(70) x 1,5-4(5) mm, cilindrisch, oker- tot citroengeel, met vergankelijke vezelige ringzone (velum), die snel verdwijnt. Geur iets zurig. Smaak iets bitter. Sporen 8-9,5 x 5-5,5 μm, ellipsoïd in zijaanzicht, eivormig in vooraanzicht, met verdikte bruine wand, glad met duidelijke apicale kiempore. Cheilo- en pleurocystiden aanwezig, flesvormig, dunwandig, kleurloos (geen chrysocystiden). Hoedhuid een simpele ixocutis van smalle, cilindrische hyfen.

VeenmosbundelzwamVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas

Veenmosgrauwkop (Lyophyllum palustre)
Veenmosgrauwkop
VeenmosgrauwkopFoto: Nico Dam

Validatiecriteria: geen.

Kenmerken: de Veenmosgrauwkop is een onopvallend grijsbruin paddenstoeltje met een kleine, doorschijnend gestreepte hoed, smal aangehechte lamellen en een sterke ranzige meelgeur, waaraan hij goed te herkennen is in combinatie met het voorkomen tussen levende veenmossen. Dit is daarom een gemakkelijke soort om te monitoren. In Nederland komt deze soort niet alleen voor in hoogvenen, trilveen en veenmos-rietland, maar ook op andere natte of vochtige plaatsen waar veenmos groeit, zoals oevers van vennen en natte heiden op de pleistocene zandgronden. Het is een parasiet, wat je in het veld vaak goed kunt zien aan de (gedeeltelijk) afgestorven veenmossen. Hij komt voor van half mei tot in oktober.

Gedetailleerde beschrijving (Funga Nordica): Hoed 10-30 mm breed, gewelfd tot uitgespreid, soms iets ingedeukt of met kleine umbo, hygrofaan, grijsbruin met een blekere rand, doorschijnend gestreept, glad. Plaatjes uitgebocht aangehecht, smal, bleek grijs, met gelijkgekleurde snede. Steel 40-80 x 1-3 mm, cilindrisch, bruingrijs, vaak donkerder aan de voet, glad. Geur ranzig, als komkommer. Smaak ranzig. Sporen 5,5-8 x 3,55 μm, ellipsoid tot eivormig, glad, dunwandig.

VeenmosgrauwkopVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas

Veenmosvuurzwammetje (Hygrocybe coccineocrenata)
Veenmosvuurzwammetje
Foto: Henk Huijser

Validatiecriteria: deze soort is in zijn typische vorm goed in het veld te herkennen; bij twijfel is microscopische controle van het pigment in de hoedhuid noodzakelijk.

VeenmosvuurzwammetjeKenmerken: het veenmosvuurzwammetje is een heel karakteristieke soort, die in het veld in zijn typische vorm gemakkelijk te herkennen is aan de oranje tot rode hoed met, vooral in het centrum, fijne bruine tot zwarte schubjes. Daarin verschilt de soort van het Gewoon vuurzwammetje, waarbij de schubjes dezelfde kleur hebben als de hoed of iets grijzig zijn. De plaatjes zijn contrasterend wittig tot bleekgeel en staan relatief wijd uiteen. Hij komt voornamelijk in de zomer voor (half juni tot half september) in natte, voedselarme tot matig voedselarme zand, veen of leemgrond, meestal tussen veenmossen, zoals langs vennen, in duinvalleien en veenmosrietlanden. Soms komt hij echter ook op kale grond voor zonder veenmossen. In Nederland is de hoofdverspreiding vooral op de pleistocene zandgronden, in de kalkarme duinen en de laagveengebieden. Hoewel de soort in zijn typische vorm goed te herkennen is in het veld, komen er ook vormen voor waarbij de schubjes niet zo duidelijk donker zijn gekleurd. Dan is verwisseling mogelijk met de Trechterwasplaat (H. cantharellus), die op dezelfde standplaats kan groeien. Microscopische controle van de hoedhuidcellen is dan noodzakelijk.

Gedetailleerde beschrijving (naar Arnolds): Hoed 8-27 mm, gewelfd, dan uitgespreid, gewoonlijk met ingedrukt centrum, gewoonlijk met een gekarteld randje, diep scharlakenrood tot roodoranje, met, vooral rond het centrum, kleine bruine schubjes. Plaatjes wijd uit elkaar, dikkig, breed aangehecht met aflopend tandje, crème tot wasgeel, soms met rode tinten nabij de aanhechting aan de hoed. Steel 10-50 x 1.4-5 mm, cilindrisch of naar de voet versmald, aanvankelijke scharlakenrood als hoed, geleidelijk ontkleurend naar oranjegeel, aan de voet soms okerkleurig, glad. Geur en smaak onopvallend. Sporen 8.5-12.5 x 5.5-7.5 μm, Q = 1.65-1.8, ellipsoïd, ovaal tot eivormig, vaak boonvormig, een klein deel soms ingesnoerd (<10%). Cystiden afwezig. Hoedhuid met talrijke vrije eindcellen met bruin intracellulair pigment.

Vergelijking van de drie soorten vuurzwammetjes:

VeenmosvuurzwammetjeVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas

Witte berkenboleet ("Leccinum niveum" = L. holopus)
Witte berkenboleet
Foto: Machiel Noordeloos

Validatiecriteria: M (microscopische controle van hoedhuid en sporen).

Kenmerken: de Witte berkenboleet is een kleine tot middelgrote boleet, die in zijn typische vorm een witte tot heel bleekbruine hoed heeft, een witte steel met witte, meestal niet of nauwelijks gekleurde schubjes en niet verkleurend vlees. Soms komen blauwgroene tinten voor in het vlees van hoed en steel, dat bij oude exemplaren doorschijnt tot in de hoed. Deze soort vormt mycorrhiza met berk en groeit voornamelijk in natte berkenbroekbossen, vaak tussen veenmos. Deze soort heet in de Standaardlijst Leccinum niveum maar dat berust helaas op een misidentificatie, de correcte naam is L. holopus. Ook hier zullen we om praktische redenen de Standaardlijst volgen. Verwisseling kan optreden met witte vormen van de Ruigsteelboleet (L. cyaneobasileucum), die regelmatig op drogere standplaatsen zoals heide of heischraal grasland kan voorkomen. Deze soort verschilt vooral in het feit dat de steel een wolliger indruk maakt, met vezelige schubjes die bij volwassen exemplaren grijzig getint zijn; een goed microscopisch verschilkenmerk is de Q-waarde van de sporen (lengte/breedte) die gemiddeld 2,6-2,8 is bij de Witte berkenboleet, en groter dan 3 bij de Ruigsteelboleet. Ook de hoedhuid verschilt: bij de Witte berkenboleet bestaat die uit slanke hyfen van 2-8(-12) μm breed, terwijl de Ruigsteelboleet talrijke bredere elementen in de hoedhuid heeft, zg. cilindrocysten.

Gedetailleerde beschrijving (naar Den Bakker & Noordeloos): Hoed 40-100 mm breed, gewelfd, tenslotte ook uitgespreid, wit, soms, vooral bij ouderdom iets grijzig of oker verkleurend, aanvankelijk met een wat korrelig oppervlak, later glad; soms, bij oude exemplaren, met (blauw)groene zweem. Buisjes 7-18 mm lang, breed aangehecht, grijswit. Poriën ongeveer 0,5 mm in doorsnee, rond, wit of crème geel, bij ouderdom soms bruin verkleurend. Steel 60-140 x 10-23 mm, cilindrisch of knotsvormig, wit, bedekt met tamelijke grove, witte schubjes, die bij ouderdom soms grijs tot zwart verkleuren. Vlees wit, roze verkleurend bij kneuzing in hoed en steel; tevens vaak ook met blauwgroene verkleuring in de schors en het vlees van de steelvoet (zichtbaar bij doorsnijden). Sporen 15,5-18 x 5,5-7,0 μm, Q gemiddeld 2,6-2,8. Hoedhuid een simpele cutis van 3.5-5(-7) μm wijde hyfen.

Witte berkenboleetVerspreiding in Nederland: (Ook voor meer foto's)
Knop naar Verspreidingsatlas