Paddenstoelen in de zeereep: typesoorten
Duinfranjehoed (Psathyrella ammophila)
Foto: Aldert Gutter
Kenmerken: De Duinfranjehoed is een vrij kleine plaatjeszwam met een dadelbruine tot donkerbruine hoed van 1-5 cm, donker grijsbruine tot purperbruine lamellen en een slanke witte steel die vaak gedeeltelijk in de bodem is ingezonken. De soort is onmiskenbaar in combinatie met zijn karakteristieke standplaats in stuivend duinzand en meestal ook gemakkelijk te vinden, tenzij ze onder dichte helmpollen groeien.
Ecologie: De Duinfranjehoed is kenmerkend voor de buitenste zeereep, in primaire, zeer dynamische duinen, waar een permanente toevoer is van zand. Hij groeit hoofdzakelijk in de meest vitale helmvegetaties en open zandplekken daartussen en leeft saprotroof op organische bestanddelen in duinzand en afgestorven delen van helm. Vaak is het in de zeereep de talrijkste paddenstoel met dichtheden van soms honderden exemplaren per 1000 m2. Hij komt ook plaatselijk en in lage dichtheden achter de zeereep voor in minder vitale helmvegetaties en op plekken met secundaire verstuiving. In kortgrazige, min of meer gesloten duingraslanden is hij nauwelijks of niet aanwezig. Door de fixatie van de zeereep langs grote delen van de Hollandse kust ontbreekt daar voldoende dynamiek voor deze soort. Dit verklaart de lacunes in de verspreiding aldaar.
Frequentie en Rode Lijst-status: matig algemeen, kwetsbaar.
De soort is in werkelijkheid waarschijnlijk min of meer stabiel. In de periode 1900-1983 is er relatief veel taxonomische aandacht besteed aan Psathyrella’s (Kits van Waveren, 1985).
Verspreiding in Nederland: In de kalkrijke en kalkarme duinen van Zeeuws-Vlaanderen tot Rottumeroog, maar met aanzienlijke onderbrekingen in het Hollandse deel van de kust. In de kustduinen van het deltagebied en de Waddeneilanden algemeen, wijd verbreid en vaak in hoge dichtheden, elders meer lokaal en minder talrijk. Enkele vindplaatsen in het IJsselmeergebied, langs de grote rivieren en bij Halfweg, in het laatste geval op opgespoten duinzand.
Fenologie: De Duinfranjehoed komt het hele jaar voor in vergelijkbare aantallen, vooral afhankelijk van de hoeveelheid neerslag, hetgeen niet helemaal in overeenstemming is met de getoonde grafieken.
Duinstinkzwam (Phallus hadrianii)
Foto: Eef Arnolds
Herkenning: Verschillend van Gewone stinkzwam (Phallus impudicus) onder meer door het roze tot paars aangelopen omhulsel onderaan het vruchtlichaam en door een zwakkere geur, maar vooral door de standplaats in helmduinen. De Gewone stinkzwam is daar nog nooit aangetroffen en daardoor is de Duinstinkzwam een gemakkelijk te identificeren en opvallende soort.
Ecologie: De Duinstinkzwam is, evenals de Duinveldridderzwam en Duinfranjehoed, kenmerkend voor de buitenste zeereep, in primaire, zeer dynamische duinen, waar een permanente toevoer van zand plaats heeft. Hij groeit hoofdzakelijk in de meest vitale helmvegetaties en open zandplekken daartussen en leeft saprotroof op organische bestanddelen in duinzand en afgestorven delen van helm. Hij ontbreekt nagenoeg in de duinen achter de zeereep. In kortgrazige, min of meer gesloten duingraslanden is hij afwezig. Door de fixatie van de zeereep langs grote delen van de Hollandse kust ontbreekt daar plaatselijk voldoende dynamiek voor deze soort. Dit verklaart de lacunes in de verspreiding aldaar.
Frequentie en Rode lijst-status: Zeldzaam en kwetsbaar.
Verspreiding in Nederland: In de kalkrijke en kalkarme duinen van Zeeuws-Vlaanderen tot Rottumeroog, maar met hiaten in het Hollandse deel van de kust. In de kustduinen van het deltagebied en de Waddeneilanden algemeen, wijd verbreid maar meestal in lage aantallen, soms in vrij hoge dichtheden, elders lokaal. Enkele betrouwbare vindplaatsen in het binnenland op ruderale plekken.
Verspreiding in Natura 2000-gebieden: Een groot deel van de Nederlandse duinkust is aangewezen als Natura 2000-gebieden. Hierin liggen een aantal belangrijke groeiplaatsen van deze soort.
Kartering: De verspreiding is op landelijk en regionaal niveau goed bekend, maar detailgegevens op de schaal van hectarehokken of lager zijn schaars.
Duinveldridderzwam (Melanoleuca cinereifolia)
Foto: Eef Arnolds
Kenmerken: De Duinveldridderzwam is een vrij forse plaatjeszwam met een licht tot donker bruingrijze hoed van 3-10 cm, vuilwitte tot grijze lamellen en een bleek grijsbruine steel die vaak gedeeltelijk in de bodem is ingebed. De soort lijkt veel op enkele andere veldridderzwammen maar is onmiskenbaar in combinatie met zijn karakteristieke standplaats in stuivend duinzand. De Duinveldridderzwam is meestal gemakkelijk te vinden, tenzij vruchtlichamen onder dichte helmpollen groeien.
Ecologie: De Duinveldridderzwam is, evenals de Duinfranjehoed, kenmerkend voor de buitenste zeereep, in primaire, zeer dynamische duinen, waar een permanente toevoer van zand plaats heeft. Hij groeit hoofdzakelijk in en onder de meest vitale helmvegetaties en op open zandplekken daartussen en leeft saprotroof op organische bestanddelen in duinzand en afgestorven delen van helm. Hij komt zelden en in lage dichtheden achter de zeereep voor op plekken met secundaire verstuiving. In kortgrazige, min of meer gesloten duingraslanden is hij afwezig. Door de fixatie van de zeereep langs grote delen van de Hollandse kust ontbreekt daar plaatselijk voldoende dynamiek voor deze soort. Dit verklaart de lacunes in de verspreiding aldaar.
Frequentie en Rode lijst-status: Matig algemeen. Thans niet bedreigd.
Verspreiding in Nederland: In de kalkrijke en kalkarme duinen van Zeeuws-Vlaanderen tot Rottumeroog, maar met wat minder hoge dichtheid in het Hollandse deel van de kust. In de kustduinen van het deltagebied en de Waddeneilanden algemeen, wijd verbreid en vaak in hoge dichtheden, elders meer lokaal en minder talrijk. Enkele vindplaatsen in het binnenland berusten waarschijnlijk op foute determinaties of vergissingen.
Verspreiding in Natura 2000-gebieden: Een groot deel van de Nederlandse duinkust is aangewezen als Natura 2000-gebieden. Hierin liggen een aantal belangrijke groeiplaatsen van deze soort.
Kartering: De verspreiding is op landelijk en regionaal niveau goed bekend, maar detailgegevens op de schaal van hectarehokken of lager zijn schaars.
Helmharpoenzwam (Hohenbuehelia culmicola)
Foto: Aldert Gutter
Kenmerken: De Helmharpoenzwam is een vrij kleine plaatjeszwam met een waaiervormige tot spatelvormige hoed en een korte, excentrische tot zijdelingse steel. De circa 2 cm brede hoed is donkerbruin maar lijkt veel lichter en dof door een dichte, grijswitte, fluwelige beharing. De soort is onmiskenbaar in combinatie met de karakteristieke standplaats op helm, maar de vruchtlichamen zijn vaak verborgen in helmpollen en dan moeilijk te vinden.
Ecologie: De Helmharpoenzwam is, evenals de Duinfranjehoed, kenmerkend voor de buitenste zeereep. Hij groeit uitsluitend in primaire, zeer dynamische duinen, waar een permanente toevoer is van zand en de meest vitale helmvegetaties voorkomen. De vruchtlichamen verschijnen op dode en afstervende halmen van helm, op de grens van zand en lucht
Frequentie en Rode lijst-status: zeldzaam en bedreigd.
Verspreiding in Nederland: Vrijwel beperkt tot de duinen van de Waddeneilanden, verder op de kop van Goeree en Voorne. Ook internationaal zeer zeldzaam met een klein, West-Europees areaal.
Verspreiding in Natura 2000-gebieden: Een groot deel van de Nederlandse duinkust is aangewezen als Natura 2000-gebieden. Waarschijnlijk liggen alle groeiplaatsen van deze soort in deze gebieden.
Kartering: De volledigheid van de huidige karteringsgegevens is onzeker gezien de verborgen leefwijze van deze paddenstoel. Hij is zeker zeldzaam maar er zijn wellicht nog onontdekte vindplaatsen. Ook is onbekend hoe lang de Helmharpoenzwam op een bepaalde groeiplaats stand kan houden. Mogelijk is het een efemere soort die telkens nieuwe plekken koloniseert. Het is voor de evaluatie van het beheer in Natura 2000-gebieden van groot belang om dit te weten.
Let op: recent is een dubbelganger van de Helmharpoenzwam in Nederland aangetroffen: de Geelbruine helharpoenzwam (Hohenbuehelia bonii).
Zandtulpje (Peziza ammophila)
Foto: John Breugelmans
Kenmerken: De vruchtlichamen van deze bruine bekerzwam zijn tot aan de rand ingegraven in het zand en worden tot 5(-7) cm breed. De soort is goed herkenbaar aan de bij volwassen exemplaren in brede slippen verdeelde rand van de beker (als een tulp) en de korte, dikke steel die in het zand wortelt. Hij is eventueel te verwarren met het Zandputje (Geopora arenicola) die ook in duinzand groeit. De vruchtlichamen van de laatste soort zijn tot 2 cm breed, geheel begraven in het zand, ongesteeld en bijna bolvormig met een ronde opening.
Ecologie: Het Zandtulpje is kenmerkend voor onbegroeide plekken in primaire, dynamische helmduinen, waar een permanente toevoer van zand plaats heeft. Hij leeft saprotroof op organische bestanddelen in duinzand en afgestorven delen van helm en prefereert een iets minder dynamisch milieu dan de Duinveldridderzwam en Duinfranjehoed. De meeste groeiplaatsen liggen aan de leizijde van de zeereep en wat verder landinwaarts, ook op secundair verstoven plekken
Frequentie en Rode lijst-status: Vrij zeldzaam. Bedreigd.
Verspreiding: In de kalkrijke en kalkarme duinen van Zeeuws-Vlaanderen tot Rottumeroog matig algemeen en in lage dichtheden. Enkele onbetrouwbare meldingen uit het binnenland.
Verspreiding in Natura 2000-gebieden: Een groot deel van de Nederlandse duinkust is aangewezen als Natura 2000-gebieden. Hierin liggen een aantal belangrijke groeiplaatsen van deze soort.
Kartering: De verspreiding is op landelijk en regionaal niveau goed bekend, maar detailgegevens op de schaal van hectarehokken of lager zijn schaars.
Zeeduinchampignon (Agaricus devoniensis)
Foto: Aldert Gutter
Kenmerken: De Zeeduinchampignon is voor een champignon vrij klein met een witachtige, niet geschubde hoed van 3-6(-8) cm breed. De steel wortelt gewoonlijk diep in het zand en heeft een smalle, opstijgende ring. De lamellen zijn jong roze (zoals bij de Weidechampignon, Agaricus campestris). Het vlees verkleurt nauwelijks of zwak roze. Hij is in het veld goed te herkennen aan deze kenmerken in combinatie met het specifieke biotoop en de vruchtlichamen zijn gemakkelijk te vinden.
Ecologie: De Zeeduinchampignon is kenmerkend voor de lijzijde van de zeereep, in primaire, matig dynamische duinen, waar regelmatig zand inwaait, maar het milieu is minder dynamisch dan bij de Helmharpoenzwam, Duinfranjehoed, Duinstinkzwam en Zandtulpje. Hij groeit zowel in helmvegetaties als schrale, mosrijke duingraslanden en leeft saprotroof op organische bestanddelen in duinzand.
Frequentie en Rode lijst-status: Matig algemeen, thans niet bedreigd.
Verspreiding in Nederland: Vrijwel aaneengesloten verspreidingsgebied in kalkrijke en kalkarme duinen van Walcheren tot Rottumeroog. Aldaar vrij algemeen tot algemeen maar gewoonlijk lokaal en in vrij lage dichtheden. Enkele vindplaatsen langs zeearmen in Zeeland, Zuid-Holland en in het Lauwersmeergebied.
Verspreiding in Natura 2000-gebieden: Een groot deel van de Nederlandse duinkust is aangewezen als Natura-2000 gebied. Hierin ligt een aantal belangrijke groeiplaatsen van deze soort.
Karterings: De verspreiding is op landelijk en regionaal niveau goed bekend, maar detailgegevens op de schaal van kilometerhokken of lager zijn schaars.
Verwisselingsmogelijkheden: In open duinzand komen zelden andere champignons voor, soms de Weidechampignon (Agaricus campester) met een hangende ring of de Karbolchampignon (A. xanthoderma) die aan de steelbasis sterk geel verkleurt.