Veldgids zeereep: Buikzwammen

In de zeereep en het grijze duin komen in vaak in grote hoeveelheden een aantal verschillende buikzwammen voor: stinkzwammen (Phallus), stuifzwammen (LycoperdonVascellumCalvatia pp), bovisten (BovistaCalvatia pp), kop-op-schotels (Disciseda), aardsterren (GeastrumMyriostoma), stuifballen (Tulostoma) en nestzwammetjes (CyathusCrucibulum) en aardappelbovisten (Scleroderma). Een overzicht van de voorkomende soorten en determinatiesleutels volgen hieronder.

Vaktermen

Om buikzwammen goed op naam te kunnen brengen moet je je enkele buikzwam-vaktermen eigen maken.

Gleba
Gleba is het sporenvormende weefsel. Als het gleba rijp is, is het bij de meeste buikzwammen stuivend en bruin (oranjebruin tot (zeer) donkerbruin). Bij Duinstinkzwam is het donker groen en slijmig. Bij nestzwammetjes is het compact en lichtgrijsachtig en verpakt in 1-2 mm grote linzenvormige eitjes (peridiolen). Onrijp gleba van de stuivende soorten (behalve aardappelbovisten) is wit en compact. Bij aardappelbovisten is het zwart met een witte dooradering.
Subgleba
Deze term is vooral van belang bij bovisten en stuifzwammen. Het is steriel weefsel dat onder het gleba zit. Bij LycoperdonCalvatia en Vascellum is het subgleba altijd sponsachtig (= met 0,3-2 mm grote luchtkamers). Bij Bovista ontbreekt het subgleba of het is wel aanwezig, maar dan compact (zonder luchtkamers). Om het subgleba te bekijken kun je het vruchtlichaam het best doorknippen met een schaar, van de basis naar de top.
Pseudodiaphragma
Meestal is de overgang van subgleba naar gleba alleen zichtbaar aan een structuurverandering, maar bij de Afgeplatte stuifzwam en de Ruitjesbovist wordt de overgang gemarkeerd door een vlies (het pseudodiaphragma). Dit vlies is zo dicht dat er na regen dagenlang water op kan blijven staan. Het is ook goed zichtbaar na doorknippen (zie bij subgleba).
Endo- en exoperidium
De wand (het peridium) van de meeste buikzwammen bestaat (sterk vereenvoudigd) uit twee lagen: de binnenste laag (endoperidium) en de buitenste laag (exoperidium). Bij aardsterren vormt het exoperidium de slippen en het endoperidium de wand van het bolletje. Bij stuifzwammen en bovisten vormt het exoperidium de relatief vergankelijke stekels en korrels, terwijl het meestal zeer persistente en gladde endoperidium het gleba en subgleba omgeeft.
Capillitium
In het gleba van stuivende soorten vinden we vrijwel steeds dikwandige hyfen, het capillitium. De kenmerken hiervan zijn soms onmisbaar voor de determinatie. Capillitium wordt (ook weer vereenvoudigd) op basis van de vertakkingswijze ingedeeld in twee typen. Bij het bovista-type is er duidelijk sprake van een dikke hoofdstam en steeds dunner wordende zijtakken. Bij het lycoperdon-type is er geen duidelijk onderscheid in hoofd- en zijtakken waar te nemen (zie figuur nog invoegen). Andere belangrijke kenmerken zijn de aan- of afwezigheid van kristallen, aan- of afwezigheid van spleten en/of van gaatjes (poren) in de wand en de vorm van de septen (dwarswandjes).
Sporen
Bij sporen gaat het vooral om de vorm, grootte, ornamentatie en de lengte van de sterigmerest. Een lange sterigmerest wordt pedicel genoemd.
NB: Kenmerken van sporen en capillitium mag je alleen bestuderen aan goed rijp materiaal; bij onrijp materiaal kan het sterk afwijken.

Sleutel tot de groepen van buikzwammen

Deze sleutel is alleen geschikt voor het determineren van soorten uit de witte en grijze duinen (open duingraslanden) en dus niet bruikbaar voor soorten die onder bomen of struweel groeien. Bij buikzwammen is het determineren van onrijpe exemplaren zeer lastig en voer voor specialisten.

1a Rijp gleba slijmig. Jong vruchtlichaam een gelatineus duivelsei. Uitgegroeide exemplaren met een gelatineuze beurs en een lange sponsachtige steel met aan de top een honingraadachtige structuur met daarop slijmig gleba

Stinkzwammen, Phallus

 

1b Rijp gleba compact en in peridiolen, óf rijp gleba stuivend. Nooit met een gelatineuze laag ➜ 2
2a Rijp gleba compact en in peridiolen. De peridiolen zitten in een beker- of tonvormig vruchtlichaam

Nestzwammetjes, Cyathus en Crucibulum

 

2b Rijp gleba stuivend. ➜ 3
3a Rijpe vruchtlichamen bestaan uit een zittend of kort gesteeld bolletje (endoperidium) met daaronder een stervormige slippenkrans (exoperidium)

Aardsterren, Geastrum en Myriostoma

 

3b Vruchtlichamen niet met een stervormige slippenkrans ➜ 4
4a Vruchtlichaam bestaand uit een 8-15 mm groot bolletje (endoperidium) met een stevige (houtachtige), slanke (1-4 mm dikke, 20-120 mm lange) steel die in de onderkant van het bolletje geënt lijkt te zijn

Stuifballen, Tulostoma

 

4b Vruchtlichaam peervormig, tolvormig of min of meer bolvormig; steelgedeelte nooit houtig en slank

overige soorten met een stuivende gleba

 


Ruitjesbovist (Lycoperdon utriforme) (in standaardlijst als Calvatia utriformis)


Foto: Aldert Gutter