Veldgids zeereep: Aardsterren (Geastrum en Myriostoma)

Aardsterren zijn onmiskenbare buikzwammen die beginnen als een bolletje bestaande uit twee lagen, het endoperidium en het exoperidium. Bij het uitgroeien splijt het exoperidium stervormig open en klapt naar buiten waardoor het endoperidium (“bolletje”) zichtbaar wordt. Rijpe sporen worden door een mondopening naar buiten gewerkt. Hier zijn opgenomen de soorten die in het buitenduin (zeereep en grijze duinen) worden gevonden. De ruim 10 soorten aardsterren die in de duinen onder struweel en in bos groeien, worden niet behandeld, download hiervoor Jalink, L.M. (1995) De aardsterren van Nederland en België. Coolia (Supplement) 38: 1-66.

 

Sleutel tot de aardsterren van de grijze duinen (duingraslanden)

1a Bolletje met 3-25 openingen en met 3-15 steeltjes

1. Peperbus, Myriostoma coliforme

 

1b Bolletje met 1 opening; zittend of met één steel ➜ 2
2a Slippen hygroscopisch, dat wil zeggen dat ze bij droogte om het bolletje heen krullen; bolletje 10-25 mm breed, bruin met een duidelijk begrensde, tepelvormige, gewimperde mondzone

2. Tepelaardster, Geastrum corollinum

 

2b Slippen bij droogte niet om het bolletje heen krullend (subhygroscopisch of niet hygroscopisch) ➜ 3
3a Mondzone gevoord-geplooid (minstens 6 plooien); onderzijde van de slippenkrans met vastgegroeide aarde ➜ 4
3b Mondzone gewimperd; onderzijde van de slippenkrans wel of niet met vastgegroeide aarde ➜ 6
4a Bolletje wrattig ruw en gesteeld. Slippen subhygroscopisch (rollen bij droogte naar boven op, maar bedekken het bolletje niet)

3. Ruwe aardster, Geastrum campestre

 

4b Bolletje glad (niet wrattig), gesteeld of niet. Slippen niet hygroscopisch ➜ 5
5a Bolletje ongesteeld, 6-18 mm. Mondzone niet begrensd: de plooien gaan geleidelijk over in het bolletje

4. Bruine aardster, Geastrum elegans

 

5b Bolletje kort gesteeld, 8-20 mm doorsnee. Mondzone scherp begrensd door een ringvoor

5. Heideaardster, Geastrum schmidelii

 

6a Onderzijde van de slippenkrans met aangegroeide aarde. Bolletje gesteeld, 3-12 mm, jong met witte kristalletjes. Meestal tussen duinsterretje

6. Kleine aardster, Geastrum minimum

 

6b Onderzijde van de slippenkrans zonder aangegroeide aarde. Bolletje zittend, zonder witte kristallen ➜ 7
7a Vrij forse aardster, bolletje 15-50 mm doorsnee, met duidelijke kraag, onderzijde van de slippen bruin, glad, vaak met lengtebarsten

7. Gekraagde aardster, Geastrum triplex

 

7b Minder fors, bolletje 7-15(-20 mm), meestal zonder kraag; onderzijde van de slippen zeemleerachtig, viltig, okergeel tot geelbruin, zonder lengtebarsten

8. Viltige aardster, Geastrum saccatum

 


Soortbeschrijvingen en afbeeldingen

1. Peperbus, Myriostoma coliforme


Foto: Marjon van der Vegte

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 235; Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 60; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 616; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 100; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1254.

Beschrijving: Peperbus is een middelgrote tot zeer grote aardster. Het bolletje heeft 3-25 ronde openingen (als gaatjes van een perforator) en 3-15 steeltjes. Het oppervlak is fijn korrelig en heeft vaak een parelmoerglans. Peperbus heeft 6 tot 12 slippen met een bruine onderkant zonder vastgegroeide aarde, soms met lengtebarsten (net als bij Gekraagde aardster, Geastrum triplex). Ongeopende vruchtlichamen groeien grotendeels bovengronds, zijn bolvormig tot afgeplat bolvormig tot tolvormig (dat is. aan de basis toegespitst) en tot 42 mm breed en hebben een licht bruingeel tot bruin oppervlak en zonder vastgegroeide aarde. Peperbus is in geopende stadia onmiskenbaar. Ongeopende exemplaren lijken op ongeopende Gekraagde aardsterren, maar zijn meestal afgeplat en niet uivormig.

Habitat en verspreiding: Peperbus komt van nature alleen voor in de kalkrijke duinen (Rhenodunaal district) en is daar vrij algemeen; buiten dit areaal is een beperkt aantal vindplaatsen, die steeds herleid kunnen worden tot aanvoer van kalk (bijvoorbeeld schelpenpaden). Peperbus is een soort van meidoornstruwelen en in mindere mate duindoornstruwelen, maar komt ook regelmatig voor in het open duin, op tientallen meters van het dichtstbijzijnde struweel. Oude exemplaren kunnen door de wind ver verspreid worden.

 

2. Tepelaardster, Geastrum corollinum


Foto: Leo Jalink

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 34; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 98; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1250.

Beschrijving: Tepelaardster is een kleine tot middelgrote aardster met 7 tot 10 sterk hygroscopische slippen die het bolletje in droge toestand geheel omsluiten. Het ongesteelde bolletje zit in een verdieping van de slippenkrans en heeft een tepelvormige, gewimperde, duidelijk begrensde mondzone. De slippen zijn dun en niet zeer hard; de bovenzijde is eerst lichtbeige, maar spoedig donkerder en ten slotte zwartachtig bruin; de onderzijde is grauwbruin en heeft geen vastgegroeide aarde. Ongeopende vruchtlichamen zijn bolvormig met een umbo, 10-25 mm breed, geelachtig tot bruin en groeien half bovengronds. Hygroscopische aardsterren met scherp begrensde gewimperde mondzone betreffen steeds Tepelaardster.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, vrij zeldzaam, vooral in de duinen van Zuid- en Noord-Hollandtot aan Petten, elders uiterst zeldzaam.

 

3. Ruwe aardster, Geastrum campestre


Foto: Henk Remijn

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 33; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 97.

Beschrijving: Ruwe aardster is een kleine (zelden middelgrote) aardster. Het bolletje is wrattig ruw, grijs tot grijsbruin en gesteeld en heeft een apophyse (uitzakking aan de onderzijde van het bolletje). De mondzone is gevoord-geplooid en vaak scherp afgezet met een ringvoor. Ruwe aardster heeft 7-10 subhygroscopische slippen (de slippen rollen bij droogte naar boven op maar bedekken het bolletje niet) met vastgegroeide aarde aan de onderzijde. Ongeopende vruchtlichamen zijn bolvormig tot afgeplat bolvormig, 10-20 mm breed en groeien meestal geheel ondergronds. Het oppervlak is bleekbruin en heeft vastgegroeide aarde.

Habitat en verspreiding: Vooral op kalkarm of oppervlakkig ontkalkt, humusarm (duin)zand, meestal in duingraslanden en mosrijke vegetaties in het open duin, maar ook wel in bos of struweel. Wijdverspreid maar vrij zeldzaam in de kustduinen, ook op enkele plaatsen in het binnenland.

Heideaardster, G. schmidelii, is ongeveer even groot als Ruwe aardster, maar heeft een glad bolletje en de slippen zijn niet (sub)hygroscopisch.

 

4. Bruine aardster, Geastrum elegans


Foto: Leo Jalink

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 37; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 97; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1253.

Beschrijving: Bruine aardster is een kleine aardster. Het gladde, licht gekleurde en ongesteelde bolletje zit in een verdieping van de slippenkrans. De mondzone is hoog kegelvormig, gevoord-geplooid en niet begrensd (de plooien gaan geleidelijk over in het bolletje). De 5 tot 8 slippen zijn vaak naar onderen omgerold en hebben aan de onderzijde vastgegroeide aarde. Ongeopende vruchtlichamen zijn bolvormig, 6-18 mm breed en hebben vastgegroeide aarde. Ze groeien ondergronds. Door de combinatie van niet hygroscopische slippen, een ongesteeld bolletje en een niet begrensde, geplooide mondzone is Bruine aardster onmiskenbaar.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, vrij zeldzaam langs de hele kust. Ontbreekt in het binnenland.

 

5. Heideaardster, Geastrum schmidelii


Foto: Cora van der PLaats

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 163; Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 53; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 97; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1253.

Beschrijving: Heideaardster is een kleine tot middelgrote aardster met een glad, lichtgrijsbruin, kort gesteeld bolletje met een apophyse (uitzakking aan de onderzijde van het bolletje). De mondzone is gevoord-geplooid en opvallend scherp afgezet met een ringvoor. De plooien zijn vrij grof en zeer goed zichtbaar. Heideaardster heeft 6 tot 9 slippen met vastgegroeide aarde aan de onderzijde. Ongeopende vruchtlichamen groeien meestal geheel ondergronds en zijn bolvormig tot afgeplat bolvormig, zelden ook uivormig, 8-20 mm en met vastgegroeide aarde.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, vooral op kalkarme of oppervlakkig ontkalkte plaatsen met weinig humus; in het Waddendistrict ook vaak in duinheiden; vrij algemeen langs de hele kust; ontbreekt in het binnenland.

 

6. Kleine aardster, Geastrum minimum


Foto's: Leo Jalink

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 161; Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 45; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 99; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1249.

Beschrijving: Kleine aardster is een kleine tot zeer kleine aardster met een gesteeld bolletje. Het bolletje heeft vrijwel altijd een apophyse (uitzakking aan de onderzijde van het bolletje) en is eerst donker (en dan contrasterend met lichte hof en mondzone) maar spoedig licht grijsbruin. De mondzone is gewimperd en heeft een scherp begrensde hof op een soort verhoging. Kleine aardster heeft 6 tot 10 relatief dunvlezige slippen die aan de onderzijde vastgegroeide aarde hebben. Ongeopende vruchtlichamen groeien ondergronds en zijn bolvormig tot afgeplat bolvormig, 5-15 mm breed en met vastgegroeide aarde.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, in pioniervegetaties en op plaatsen met aanvoer van vers kalkrijk zand, vooral in vegetaties van het Duinsterretje. Algemeen langs de hele kust.

 

7. Gekraagde aardster, Geastrum triplex


Foto: Cora van der Plaats

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 163; Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 57; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 1050; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 612; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 98.

Beschrijving: Gekraagde aardster is een middelgrote tot grote aardster, meestal met een duidelijke opstaande vlezige kraag om het bolletje. Het bolletje is ongesteeld en zit vaak in een verdieping van de slippenkrans en is meestal licht grijsbruin. De mondzone is gewimperd met een duidelijke afgegrensde lichte hof (kleurverschil), meestal zonder ringvoor. De 4 tot 8 slippen zijn aan de onderzijde glad en donker bruin zonder vastgegroeide aarde en niet viltig, wel vaak met lengtebarsten. Ongeopende vruchtlichamen steken ongeveer voor de helft boven de grond uit en zijn meestal ui- of peervormig (met de punt omhoog), 15-60 mm breed en met een glad, bruinoppervlak zonder vastgegroeide aarde.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, het meest in of nabij struweel, maar regelmatig ook in mosrijk duingrasland; vaak op stikstofrijke plaatsen; zeer algemeen langs de hele kust, en ook in het binnenland.

Viltige aardster (G. saccatum) heeft een ringvoor om de mondzone en een bruingele tot okergele viltige onderzijde van de slippen, zonder lengtebarsten. De kraag is geen betrouwbaar kenmerk: Viltige aardster heeft soms een kraag en bij Gekraagde ontbreekt hij soms.

 

8. Viltige aardster, Geastrum saccatum


Foto: Leo Jalink

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Jalink, L.M. Aardsterren. Coolia suppl. 38: 52; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 99.

Beschrijving: Viltige aardster is een kleine tot middelgrote aardster met een ongesteeld bolletje zonder apophyse (uitzakking aan de onderzijde van het bolletje) dat in een verdieping van de slippenkrans zit. De mondzone is gewimperd en heeft een hof met een meestal duidelijke ringvoor. De 5 tot 8 slippen zijn vaak naar onderen omgerold en hebben aan de onderzijde een kortviltige, egale, okergele tot bruingele laag, zonder vastgegroeid zand en zonder lengtebarsten. Ongeopende vruchtlichamen groeien (half) bovengronds en zijn uivormig, 8-20 mm breed, met bruingeel tot okergeel viltig, vaak iets gerimpeld oppervlak zonder vastgegroeid zand.

Habitat en verspreiding: Vooral in kalkrijke, zeer dynamische open, mosrijke duingraslanden in de grijze duinen; vrij algemeen in de vastelandsduinen van Zuid- en Noord-Holland tot aan Petten. Ontbreekt vrijwel geheel in het Waddendistrict en op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden.

Gekraagde aardster (G. triplex) is het best van Viltige aardster te onderscheiden door de donkerbruine onderzijde van de slippen met lengtebarsten (eveneens zonder aangegroeide aarde). Ook heeft Gekraagde aardster geen ringvoor. Viltige aardster heeft soms een kraag en bij Gekraagde aardster is de kraag soms niet ontwikkeld.