Veldgids zeereep: Overige soorten met een stuivende gleba

In grijze duinen en in mindere mate in de zeereep komen nog meerdere andere soorten buikzwammen voor. Het gaat om een viertal soorten van het geslacht Bovista, namelijk Loodgrijze bovist, Bovista plumbea, Melige bovist, Bovista aestivalis, Kleine bovist, Bovista pusila, en Dwergbovist, Bovista limosa. Verder gaat het om twee soorten van het geslacht Lycoperdon (Zwartwordende stuifzwam, L. nigrescens, en Melige stuifzwam, L. lividum), twee soorten Calvatia (Ruitjesbovist, C. utriformis, en Plooivoetstuifzwam, C. excipuliforme) en om Grote kop-op-schotel en Kleine kop-op-schotel, respectievelijk Disciseda bovista en D. candida. Afgeplatte stuifzwam, Vascellum pratense, staat in het grijze duin vooral op betreden plekken en ook in de bermen van paden.
Melige stuifzwam is zonder meer de meest algemene soort buikzwam in het hele duingebied en Melige bovist is een goede tweede. Beide kop-op-schotels zijn het meest zeldzaam.
Hieronder staan twee sleutels. De eerste maakt gebruik van kenmerken die zonder microscoop kunnen worden waargenomen. In de tweede zijn de microscopische kenmerken wel gebruikt.
Aan de tabellen zijn voor de volledigheid nog twee soorten toegevoegd. Parelstuifzwam, Lycoperdon perlatum, is in de duinen een heel algemene soort, die vooral in de wat oudere duinen staat en bij en in bos en struweel. Kale aardappelbovist, Scleroderma bovista, is een mycorrhiza-vormende soort, gebonden aan loofbomen (in het duin vooral Populier en Kruipwilg), die vaak in kaal stuivend zand of in ijle mosvegetaties gevonden wordt, vaak op behoorlijke afstand van zijn partners in het open grijze duin. Deze twee soorten worden verder niet besproken.

Sleutel tot de soorten van de overige buikzwammen met stuivend rijp gleba, op basis van macroscopische kenmerken

1a Subgleba gekamerd1. Vruchtlichaam peervormig of tolvormig ➜ 2
1b Subgleba compact of afwezig. Vruchtlichaam bolvormig, óf peervormig, en dan met compact subgleba ➜ 7
2a Rijpe vruchtlichamen met in de top een kleine opening van maximaal 5 mm doorsnede2 (doorsnede opening minder dan 15% van breedte vruchtlichaam). Gleba en subgleba nooit gescheiden door een pseudodiaphragma ➜ 3
2b Rijpe vruchtlichamen met een opvallend grote opening (meer dan 30% van de breedte van het vruchtlichaam) óf het hele bovenste deel van endoperidiumwand vergaat waardoor de stuivende sporenmassa zichtbaar wordt (uiteindelijke opening bijna zo breed als het vruchtlichaam). Pseudodiaphragma al dan niet aanwezig ➜ 5
3a Vruchtlichaam alleen met korrels en soms ook verspreid onregelmatige kleine stekeltjes. Nooit met een netvormig patroon. Subgleba vaak wijnkleurig; luchtkamers klein, tot ca 0,5 mm groot

1. Melige stuifzwam, Lycoperdon lividum

 

3b Vruchtlichaam met duidelijke stekels die aan de basis omgeven zijn door kleine korrels. Na het afvallen van de grote stekels blijft een netvormig patroon van de korrels nog lang zichtbaar. Subgleba met kamers van minstens 1 mm doorsnede, meestal bruinachtig ➜ 4
4a Grote stekels enkelvoudig, vrij breed piramidaal. Vruchtlichamen eerst wit tot lichtbruin, later middelbruin tot grauw grijsbruin. Geur onbeduidend

Parelstuifzwam, Lycoperdon perlatum

 

4b Grote stekels slank, in groepjes bij elkaar en met de toppen naar elkaar neigend (of aan de top zelfs verbonden). Jonge vruchtlichamen donkerbruin, later vaak zelfs zeer donkerbruin wordend. Jonge verse exemplaren met onaangename geur

2. Zwartwordende stuifzwam, Lycoperdon nigrescens

 

5a Rijpe vruchtlichamen met een grote, maar wel duidelijk begrensde opening. Vruchtlichaam breed tolvormig, tot 4 (maximaal 5) cm hoog, steeds breder dan hoog. Pseudodiaphragma aanwezig

3. Afgeplatte stuifzwam, Vascellum pratense

 

5b Bij rijpheid vergaat het hele bovenste deel van endoperidiumwand. Vruchtlichaam peer- of tolvormig, minstens 6 cm hoog, tot wel 18 cm. Pseudodiaphragma aan- of afwezig ➜ 6
6a Vruchtlichaam slank peervormig, meer dan 2,5x zo hoog als breed. Pseudo-diaphragma afwezig of zeer onduidelijk

4. Plooivoetstuifzwam, Calvatia excipuliformis

 

6b Vruchtlichaam zeer breed peervormig, soms bijna bolvormig, meestal ongeveer even hoog als breed, maximaal 1,5x zo hoog als breed. Pseudodiaphragma aanwezig en zeer duidelijk

5. Ruitjesbovist, Calvatia utriformis

 

7a Rijpe vruchtlichamen liggen los op de grond (dus los van de zwamvlok); nooit met witte schijnworteltjes (rhizomorfen) ➜ 8
7b Rijpe vruchtlichamen vast aan de grond, soms met witte schijnworteltjes ➜ 11
8a Vruchtlichaam 3-6(-9) cm groot, iets glanzend, vlekkerig grauwbruin en zwartbruin

6. Zwartwordende bovist, Bovista nigrescens

 

8b Vruchtlichaam kleiner, tot 0,5-5 cm, mat, grauwbruin tot loodgrijs ➜ 9
9a Vruchtlichaam grauwbruin, met een zandkorst aan de onderzijde6 (uiterst zeldzame soort)

11. Grote kop-op-schotel, Disciseda bovista

 

9b Vruchtlichaam loodgrijs of bruingrijs, zonder zandkorst of met heel onduidelijke korst ➜ 10
10a Sporen met een lange pedicel. Capillitium van het bovista-type. Rijp vruchtlichaam fraai loodgrijs, 1-5 cm groot

7. Loodgrijze bovist, Bovista plumbea

 

10b Sporen zonder pedicel. Capillitium overal min of meer gelijk dik, in microscopische preparaten in stukken brekend die sterk kurkentrekkerachtig vervormen. Vruchtlichamen bruingrijs tot loodgrijs, 0,5-2 cm groot (uiterst zeldzame soort)

12. Kleine kop-op-schotel, Disciseda candida

 

11a Vruchtlichaam maar voor de helft boven de grond uitstekend, meestal veel breder dan hoog; peridium glad tot iets gebarsten, zonder korrels of bepoedering; vaak in kaal zand of ijle mosvegetatie, maar wel steeds in de buurt van bomen of Kruipwilg

Kale aardappelbovist, Scleroderma bovista

 

11b Vruchtlichaam geheel of grotendeels bovengronds, minstens even hoog als breed. Niet gebonden aan bomen of Kruipwilg ➜ 12
12a Subgleba aanwezig, compact, meestal duidelijk, soms slechts enkele mm. Vruchtlichaam peervormig of bolvormig, meestal meer dan 15 mm hoog, bij ouderdom aan de basis vaak met een koperrode verkleuring

8. Melige bovist, Bovista aestivalis

 

12b Subgleba ontbreekt volledig. Vruchtlichaam bolvormig en klein, maximaal 12 mm groot ➜ 13
13a Vruchtlichaam bolrond, met geprononceerde opening; jonge exemplaren met korrelig witte wratjes

9. Dwergbovist, Bovista limosa

 

13b. Vruchtlichaam rond met iets uitgetrokken basis en vlakke opening; fijn melig (als een miniatuuruitgave van de melige bovist)

10. Kleine bovist, Bovista pusilla

 

Sleutel tot de soorten van de overige buikzwammen met stuivend rijp gleba, op basis van microscopische en macroscopische kenmerken

1a Sporen met pedicel (sterigmerest (5-)7-18 µm lang) ➜ 2
1b Sporen met korte sterigmerest (sterigmerest 0,2-1,5(-3) µm) ➜ 4
2a Capillitium van lycoperdon-type, vaak met veel dwarswandjes

9. Dwergbovist, Bovista limosa

 

2b Capillitium van bovista-type ➜ 3
3a Endoperidium mooi egaal loodgrijs, mat

7. Loodgrijze bovist, Bovista plumbea

 

3b Endoperidium iets glanzend, vlekkerig grauwbruin en zwartbruin

6. Zwartwordende bovist, Bovista nigrescens

 

4a Sporen met netvormige ornamentatie, 8-13 µm in doorsnee

Kale aardappelbovist, Scleroderma bovista

 

4b Sporen met wratjes of stekels of glad, kleiner dan 8 µm in doorsnee ➜ 5
5a Rijp gleba alleen met dunwandig pseudocapillitium; echt capillitium (dikwandig) ontbreekt

3. Afgeplatte stuifzwam, Vascellum pratense

 

5b Rijp gleba met echt capillitium (dikwandige hyfen) ➜ 6
6a Subgleba gekamerd ➜ 7
6b Subgleba compact of ontbrekend ➜ 9
7a Capillitium met spleetvormige barsten (van meer dan 5 µm lang), zeer breekbaar (in microscopische preparaten) ➜ 8
7b Capillitium zonder barsten, wel met kleine ronde of ovale gaatjes (van 0,2-2 µm groot), breekbaar of niet

Lycoperdon-soorten (ga door in de macroscopische sleutel bij stap 3)

 

8a Sporen met duidelijke wratten. Vruchtlichaam slank peervormig, minstens 2,5 maal zo hoog als breed; pseudodiaphragma afwezig of heel onduidelijk

4. Plooivoetstuifzwam, Calvatia excipuliformis

 

8b Sporen glad, zonder wratten of stekels. Vruchtlichaam zeer breed peer of tolvormig, soms bijna bolvormig; pseudodiaphragma aanwezig en zeer duidelijk

5. Ruitjesbovist, Calvatia utriformis

 

9a Capillitium breekbaar en de fragmenten in microscopische preparaten kurkentrekkerachtig vervormend ➜ 10
9b Capillitium breekbaar of niet; niet kurkentrekkerachtig vervormend ➜ 11
10a Sporen 4-5,5 µm groot. Vruchtlichaam 8-20 mm groot, vaak zonder duidelijke zandkorst

12. Kleine kop-op-schotel, Disciseda candida

 

10b Sporen 5,5-7,5 µm groot. Vruchtlichaam 10-35 mm groot, meestal met duidelijke zandkorst

11. Grote kop-op-schotel, Disciseda bovista

 

11a Subgleba afwezig. Alle capillitium van lycoperdon-type.

10. Kleine bovist, Bovista pusilla

 

11b Subgleba aanwezig, soms erg klein (bijvoorbeeld 1,5 mm hoog). Een deel van het capillitium is van het overgangstype, dat wil zeggen toch enig onderscheid in dikte tussen hoofd- en zijtakken waarneembaar (alleen bruikbaar voor waarnemers met veel microscopie-ervaring; gelukkig is het subgleba meestal wel duidelijk)

8. Melige bovist, Bovista aestivalis

 


Stuifzwam (Lycoperdon, Vasculum, Calvatia)

In de open grijze duinen komen twee soorten stuifzwammen, Lycoperdon, voor. Melige stuifzwam, L. lividum, een echte graslandsoort, is zeer algemeen en dringt zelfs tot de zeereep door. Zwartwordende stuifzwam, L. nigrescens, is matig algemeen en is zowel in bossen als graslanden te vinden, maar voor zover beken niet in de zeereep.

 

1. Melige stuifzwam, Lycoperdon lividum


Foto: Henk Kuijser

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 215; Jeppson, Puffballs: 216-221; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 648; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 596; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 39.

Beschrijving: Vruchtlichaam peervormig, 20-50 mm hoog, 10-30 mm breed, met bij rijpheid een 1-4 mm grote opening in de top; oppervlak eerst wit-korrelig met soms verspreid enkele onopvallende kleine stekeltjes, vrij spoedig verkalend en dan geelbruin en enigszins glanzend. Subgleba gekamerd en vaak wijnkleurig aangelopen; luchtkamers klein, ca 0,5 mm. Pseudodiaphragma afwezig. Sporen rond, 4-4,5 µm, fijn gestekeld. Capillitium van het lycoperdon-type, vrij breekbaar, met veel relatief grote poren in de wand.

Habitat en verspreiding: Zeer algemeen in de grijze duinen, langs de hele Nederlandse kust; dringt ook tot de zeereep door. Ook wijdverspreid in de rest van Nederland, maar niet zo massaal als in de duinen.

 

2. Zwartwordende stuifzwam, Lycoperdon nigrescens


Foto: Cora van der Plaats

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 217; Ecologische Atlas Drenthe 2: 264; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 1044; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 594 (als L. foetidum); Jeppson, Puffballs: 246-251; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 645; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 38.

Beschrijving: Vruchtlichaam peervormig, 30-70 mm hoog, 15-35 mm breed; oppervlak met slanke sterkels die in groepjes bij elkaar staan en met de toppen naar elkaar neigend (of aan de top zelfs verbonden zijn), omgeven door kleine korrelige stekeltjes; na het afvallen van de grote stekels blijft op het endoperidum een netpatroon van de korrelige stekeltjes achter. Jonge vruchtlichamen donkerbruin, later vaak zelfs zeer donkerbruin wordend. Jonge verse exemplaren met onaangename geur (vandaar de vroegere naam L. foetidum). Sporen rond, 3,5-4,5 µm, fijn gestekeld. Capillitium van lycoperdon-type, met vele kleine poren in de wand.

Habitat en verspreiding: Een algemene soort in de grijze duinen en ook in het pleistocene deel van Nederland. Komt zowel voor in open droge duingraslanden en duinvalleien als in bos en struweel.

 

3. Afgeplatte stuifzwam, Vascellum pratense


Foto: Aldert Gutter

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 343; Ecologische Atlas Drenthe 2: 139; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 1042; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 598; Jeppson, Puffballs: 270-275 (als Lycoperdon pratense); Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 643 (als Lycoperdon pratense).

Beschrijving: Rijpe vruchtlichamen met een grote, maar wel duidelijk begrensde opening. Vruchtlichaam breed tolvormig, tot 4 (maximaal 5) cm hoog, steeds breder dan hoog, jong wit en fijn stekelig-korrelig, later grauwbruin en verkalend. Subgleba gekamerd en door een zeer duidelijk pseudodiaphragma van het gleba gescheiden. Net als bij de Ruitjesbovist blijft er na regen lang water in de vruchtlichamen staan. Sporen 3-4,5 µm, rond, fijn gestekeld. Echt (dikwandig) capillitium ontbreekt; dunwandig pseudocapillitium wel in ruime mate aanwezig.

Habitat en verspreiding: Zeer algemeen in heel Nederland, ook in de grijze duinen; daar vooral op enigszins door mensen beïnvloede plaatsen als paden en padbermen en betreden plekken in het duin.

 

4. Plooivoetstuifzwam, Calvatia exipuliformis


Foto: Cora van der Plaats

Synoniem: Lycoperdon exipuliforme

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 101; Ecologische Atlas Drenthe 2: 528; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 1046; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 600; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 650 (als Lycoperdon excipuliforme); Jeppson, Puffballs: 198-203 (als Lycoperdon excipuliforme); Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1241 (als Lycoperdon excipuliforme); Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1241.

Beschrijving: Vruchtlichamen gesteeld bolvormig, langgerekt peervormig of knotsvormig, 50-150 mm hoog, 30-70 mm breed, aanvankelijk (grauw)wit, later grauw- tot geelbruin. Het oppervlak is bedekt met fijne stekeltjes die vaak in groepjes staan en korrels. Steel geplooid, vooral aan de basis en vlak onder de verbreding van het fertiele deel. Subgleba gekamerd. Pseudodiaphragma ontbrekend of zeer onduidelijk. Bij rijping vergaat wand (endoperidium) van de bovenkant waardoor het rijpe gleba aan de lucht wordt bloot gesteld. Uiteindelijk blijft er van het vruchtlichaam de steel met daarop een dunwandige schaal over die vaak nog in het volgende voorjaar zichtbaar blijft. Sporen 4,5-5,5 µm, met korte sterigmerest en ornamentatie van wratjes. Capillitium breekbaar, van het lycoperdon-type, met onregelmatige poren en veel spleetvormige barsten.

Habitat en verspreiding: Algemeen in de duinen en wijdverspreid; meestal in buurt van struweel. Algemeen in heel Nederland.

 

5. Ruitjesbovist: Calvatia utriformis


Foto: Cora van der Plaats

Synoniem: Lycoperdon utriforme

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 103; Ecologische Atlas Drenthe 2: 109; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 1044, 1046; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 600; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 649 (als Lycoperdon utriforme); Jeppson, Puffballs: 322-327 (als Lycoperdon utriforme); Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: 1240 (als Lycoperdon utriforme).

Beschrijving: Vruchtlichaam breed peervormig, tolvormig of bijna bolvormig, vaak zonder duidelijke onderscheid tussen het fertiele deel en de steel, 50-150(-250) mm groot, aanvankelijk wit met regelmatig over het oppervlak verdeelde aangedrukte, iets piramide-achtige schubjes, die bij ouderdom (gedeeltelijk) afvallen, de afdruk zichtbaar blijvend in een soort ruitjespatroon; bij ouderdom verkleuren de vruchtlichamen grijsbruin. Bij rijping vergaat het endoperidium van de bovenkant zodat de bruine sporenmassa aan de lucht wordt bloot gesteld. vrij kan komen. De achtergebleven leeg gestoven vruchtlichamen blijven lang zichtbaar. Gleba en subgleba gescheiden door een dicht vlies, het pseudodiaphragma, waardoor er na regen dagen lang water op blijft staan. Sporen rond, 4-5 µm, met korte sterigmerest. Capillitium erg breekbaar, met spleetvormige barsten.

Habitat en verspreiding: Algemeen in de duinen en wijdverspreid.

 


Bovist (Bovista)

6. Zwartwordende bovist, Bovista nigrescens


Foto: Cora van der Plaats

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 95; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 602; Jeppson, Puffballs: 66-71; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 611; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 35.

Beschrijving: Vruchtlichaam ongeveer bolrond, 30-70 mm in doorsnee, aanvankelijk met heel dun spinnenwebachtig exoperidium dat al snel vergaat; endoperidium glanzend, vlekkerig zwartbruin. Subgleba afwezig. Rijpe vruchtlichamen laten al vroeg los van de zwamvlok en liggen dan los op de grond. Sporen globose, 4-5,5 µm lang, fijn wrattig, met een lange pedicel (8-12 µm). Capillitium van het bovista-type, zonder poren of dwarswanden.

Habitat en verspreiding: Wijdverspreid, maar matig algemeen in de grijze duinen, vooral in terrein dat begraasd wordt. In Nederland een algemene soort. De soort profiteert waarschijnlijk van een lichte verrijking van de bodem door de mest van de grazers.

 

7. Loodgrijze bovist, Bovista plumbea


Foto: Henk Remijn

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 95; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 602; Jeppson, Puffballs: 78-83; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 610; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 35.

Beschrijving: Vruchtlichaam ongeveer bolrond, 10-30(-40) mm in doorsnee, aanvankelijk met een stevig wit exoperidium (ca 1 mm dik) dat vervolgens als een eischaal afpelt, waarna het matte, egaal gekleurde, loodgrijze endoperidium zichtbaar wordt. Subgleba afwezig. Rijpe vruchtlichamen laten al vroeg los van de zwamvlok en liggen dan los op de grond. Sporen subglobose tot elliptisch, 4,5-5,5 µm lang, heel fijn wrattig, met een lange pedicel (8-15 µm). Capillitium van het bovista-type, zonder poren of dwarswanden.

Habitat en verspreiding: Wijdverspreid, maar matig algemeen in de grijze duinen, vooral op door de mens beïnvloede plaatsen zoals paden en bermen en gemaaide duingraslanden. In Nederland een algemene soort.

De soort kan verward worden met Zwartwordende bovist, maar die heeft een zeer dun en onopvallend exoperidium, een glanzend, vlekkerig (bruin)zwart endoperidium en gemiddeld grotere vruchtlichamen.

 

8. Melige bovist, Bovista aestivalis


Foto: Cora van der Plaats

Synoniem: Bovista polymorpha

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 2: 93; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 604 (als B. polymorpha); Jeppson, Puffballs: 34-39; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 609; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 36.

Beschrijving: Een veelvormige soort (vandaar de vroegere naam B. polymorpha), die zowel bolrond als peervormig kan zijn. Vruchtlichamen 10-25(-35) mm doorsnee, tot 45 mm hoog bij peervormige exemplaren. De opening is niet geprononceerd. Aanvankelijk zijn ze grauwwit tot bleek grauwbruin, later geelbruin en bij volledig rijpe en droge exemplaren vaak koperkleurig nabij de basis. Subgleba steeds aanwezig en compact (niet gekamerd), erg variabel van omvang. Met een of twee witte rhizomorfen (schijnworteltjes), ook bij rijpheid nog vast aan de grond. Sporen bolrond, 3-4,5 µm, met korte sterigmerest en een ornamentatie van kleine wratjes. Capillitium deels van het lycoperdon-type, deels van het overgangstype; capillitiumwand met kleine poren.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, zeer algemeen langs de hele kust; vrij schaars en verspreid in het binnenland.

Melige bovist wordt heel vaak verward met Melige stuifzwam. Zowel de zwammen als hun namen lijken verwarrend veel op elkaar en ze komen ook vaak door elkaar voor. Een betrouwbaar kenmerk wordt gevonden in het subgleba: dit is gekamerd bij Melige stuifzwam en compact bij Melige bovist. Exemplaren met een koperrode gloed aan de basis betreffen steeds Melige bovist, bij de stuifzwam komt die verkleuring niet voor.

 

9. Dwergbovist, Bovista limosa


Foto: Henk Remijn

Synoniem: Bovista pusilla

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 611 (als B. pusilla); Jeppson, Puffballs: 84-89 (als Bovista pusilla)

Beschrijving: Vruchtlichaam bolrond, 6-15 mm doorsnee, aanvankelijk met wit korrelig-wrattig exoperidium. Het endoperidium is bij rijpheid (zeer) donker bruin, soms met een purperzweem. Opening iets geprononceerd. Subgleba afwezig. Met een witte rhizomorf (schijnworteltje), ook bij rijpheid nog vast aan de grond. Sporen (sub)globose, 4,5-5,5 µm, fijn wrattig, met een pedicel van 5-9 µm. Capillitium zonder poren in de wand, in het midden van het gleba van het overgangstype, meer naar buiten van het lycoperdon-type met veel dwarswandjes.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, vooral op vochtige kalkrijke plekken, zeldzaam, hier en daar in Zeeland, Noord- en Zuid Holland, en een enkele vondst op Texel.

De naam van deze soort gaat veranderen, omdat de echte B. limosa een andere, arctische soort blijkt te zijn. Dwergbovist gaat B. pusilla heten, een heel consequente toepassing van de naamgevingsregels, maar tegelijkertijd een zeer ongelukkige verandering, omdat we die naam nu nog, naar gebleken is, ten onrechte, gebruiken voor de Kleine bovist.

 

10. Kleine bovist, Bovista pusilla


Foto: Henk Remijn

Synoniem: Bovista furfuracea

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 610 (als B. furfuracea); Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 604; Jeppson, Puffballs: 46-51 (als Bovista furfuracea); Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 36.

Beschrijving: Een kleine, bijna bolronde bovist, 8-15 mm doorsnee. De opening is niet geprononceerd. Aanvankelijk zijn ze grauwwit met een korrelig vlokkig exoperidium; als het exoperidium is verdwenen bepaalt het licht bruine tot grijsbruine endoperidium de kleur. Subgleba afwezig. Met een of twee witte rhizomorfen (schijnworteltjes), ook bij rijpheid nog vast aan de grond. Sporen bolrond, 3,5-4,5 µm, met korte sterigmerest en een ornamentatie van kleine stekeltjes. Capillitium van het lycoperdon-type; capillitiumwand met kleine poren.

Habitat en verspreiding: In de grijze duinen, matig algemeen langs de hele kust; vrij schaars en verspreid in het binnenland.

Melige bovisten met een heel klein subgleba zijn eigenlijk alleen microscopisch goed te onderscheiden van Kleine bovist en dat capillitium-kenmerk is best lastig. Kleine bovist wordt waarschijnlijk vaak over het hoofd gezien. Kleine bovist gaat in toekomst B. furfuracea heten, omdat het type van B. pusilla betrekking heeft op een andere soort (namelijk wat wij nu nog B. limosa noemen).

 


Kop-op-Schotels (Disciseda)

Literatuur:Jalink, L.M. (1989) Kop-op-schotel (Disciseda) nog niet uitgestorven. Coolia 32: 55-59

In de duinen tussen Kijkduin en Zandvoort komen twee soorten kop-op-schotels voor: Grote kop-op-schotel (Disciseda bovista) en Kleine kop-op-schotel (Disciseda candida).
Grote kop-op-schotel is meestal gemakkelijk te herkennen: perkamentachtige, meestal iets afgeplatte bollen met een geprononceerde opening op een zandig schoteltje. Bij oude exemplaren ontbreekt soms het schoteltje en zulke exemplaren lijken op bovisten (Bovista spp.). Ze zijn daarvan te onderscheiden door het vaak sterk gekronkelde breekbare capillitium. Grote kop-op-schotel heeft gemiddeld iets grotere vruchtlichamen dan Kleine kop-op-schotel en een minder vergankelijke zandkorst. De soorten zijn het best te onderscheiden aan de sporen: 5-7 µm (exclusief ornamentatie) en grof wrattig (wratten 0,5-1,0 µm hoog) bij Grote kop-op-schotel en 3,5-4,5 µm en fijn wrattig (maximaal 0,5 µm hoog) tot bijna glad bij Kleine kop-op-schotel.
Kop-op-schotels ontwikkelen zich op een bijzondere wijze. Ze groeien aanvankelijk ondergronds. Het exoperidium is in de onderste helft dunner dan in de bovenste helft, waarvan de wollige buitenzijde een korst zand vasthoudt. Na verloop van tijd scheurt het exoperidium cirkelvormig door. Het endoperidium met een zandig petje van de bovenste helft van het exoperidium laat dan los van de rest van het exoperidium. Deze rest blijft als een bekertje achter in de bodem en vergaat snel. Aangezien het endoperidium met zijn zandig petje topzwaar is, komt deze bij storing door wind of dier al snel ondersteboven op de vegetatie te liggen. De opening ontstaat tijdens of na het losraken aan de onderzijde van het endoperidium en zit na het omkeren boven op.

 

11. Grote kop-op-schotel, Disciseda bovista


Foto: Theo Westra

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 623; Jeppson, Puffballs: 120-125; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 34.

Habitat en verspreiding: In (korst)mosrijke duingraslanden in de grijze duinen, op humusarm zand. Vrijwel uitsluitend gevonden aan in de duinen bij Wassenaar, met slechts enkele vondsten daarbuiten (duinen van Kijkduin tot Zandvoort).

 

12. Kleine Kop-op-Schotel, Disciseda candida


Foto: Hans Adema

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 622; Jeppson, Puffballs: 126-131; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe 2: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 34.

Habitat en verspreiding: In (korst)mosrijke duingraslanden in de grijze duinen, op humusarm zand, vaak op betreden plaatsen. Vrijwel uitsluitend gevonden aan in de duinen bij Wassenaar, met slechts enkele vondsten daarbuiten (duinen van Kijkduin tot Zandvoort).