Veldgids zeereep: Korrelhoeden (Cystoderma)

 

Okergele Korrelhoed, Cystoderma amianthinum


Foto: Nico Dam


Foto: Cora van der Plaats

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Dam & Kuyper, Veldgids 1: 169; Ecologische Atlas Drenthe 3: 86; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 512; 2:619; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 116; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 316-317.

Beschrijving: Hoed 20-40 mm, stomp kegel- tot klokvormig dan uitgespreid met afgeronde bult, okergeel, oranjegeel tot bruingeel, oppervlak geheel korrelig, soms ook radiair gerimpeld. Plaatjes dicht opeen, smal aangehecht, wit tot gelig. Steel 40-60 x 2-7 mm, cilindrisch, gelig tot bruinig en vrij glad boven de ring, daaronder bruin, met overvloedig velum in de vorm van een vlokkige ring en daaronder fijne vlokjes tot aan de steelvoet. Geur aardachtig, smaak mild, muf. Sporenfiguur wit. Sporen 5-6(7) x (2,5-)3-3,5 μm, ellipoid tot ovaal, dunwandig, zonder kiempore.

Habitat en verspreiding: Saprotroof tussen mossen in de grijze duinen, talrijk tot in de rand van de helmduinen. Elders ook zeer algemeen op de hoge zandgronden en in Zuid Limburg.

De Okergele korrelhoed is een complex van enkele soorten die lastig uit elkaar te houden zijn, vandaar dat ze vaak als sensu lato worden opgenomen in de Verspreidingsatlas. Een vorm met een sterk rimpelige hoed wordt wel onderscheiden als forma rugosoreticulatum, en een witte vorm als forma album. De Oranjebruine korrelhoed, C. jasonis, is meestal wat donkerder bruin, en heeft meer gelige plaatjes, maar het verschil is niet altijd overtuigend. Ook van deze soort is een witte vorm bekend als forma niveum. Het beste verschil zit in de sporenvorm: de Bruine korrelhoed heeft ovale tot spoelvormige sporen van (5,5)-6-7,5(-9) x 3-4,5 μm.