Veldgids zeereep: Mosklokjes (Galerina)
In de witte duinen en de open grijze duinen komt maar een beperkte selectie mosklokjes voor. Echte buitenduinsoorten zijn Duinmosklokje, G. uncialis, en Grasmosklokje, G. graminea. Verder zijn Vaal mosklokje, G. mniophila, Barnsteenmosklokje, G. vittiformis, en Groot mosklokje, G. clavata, frequent aanwezig en typerend voor open duin.
Mosklokjes (Galerina) zijn niet gemakkelijk te determineren. In de duinen komen verschillende soorten voor die alleen met een microscoop goed op naam te brengen zijn. Het Duinmosklokje, dat groeit tussen Duinsterretje in de grijze duinen is wel relatief gemakkelijk in het veld al te herkennen aan de relatief grote vruchtlichamen, donkere kleur, niet of nauwelijks doorschijnend gestreepte hoed en het vliezige ringetje aan de steel.
Tip: Een sleutel tot de mosklokjes in Nederland en Vlaanderen van André de Haan kan hier worden gedownload.
Sleutel tot de soorten van ondergeslacht Dermocybe in kruipwilgstruwelen en in struwelen van andere wilgensoorten (Salix cinerea, S. aurita) in vochtige duinvalleien.
1a Steel met een klein ringetje. Hoed niet of nauwelijks doorschijnend gestreept
1 Duinmosklokje, Galerina uncialis
1b Steel zonder ringetje. Hoed in vochtige toestand doorschijnend gestreept ➜ 2
2a Hoed bleek geeloker, sterk verblekend tot crème of geelwit bij uitdroging; sporen klein, 7-9(-10) x 4-5 μm
2. Grasmosklokje, Galerina graminea
2b Hoed donkerder en sporen groter ➜ 3
3a Hoed pruïneus (loep); steel geheel pruïneus met goed ontwikkelde caulocystiden
3. Behaard barnsteenmosklokje, Galerina atkinsoniana
3b Hoed kaal. Steel pruïneus aan de top en verder kaal, of steel met vezelige velumresten ➜ 4
4a Sporen ellipsvormig, 11-13(-14) x 5-7 μm; cheilocystiden in twee types: lecithiform met relatief groot rond kopje en breed knotsvormig
4. Groot mosklokje, Galerina clavata
4b Sporen amandelvormig; cystiden van één type en minder duidelijk lecithiform ➜ 5
5a Hoed vaal okerbruin met grijzig-groenige tint; geur en maak schimmelig; sporen 9-11 x 5,5-6 μm
5. Vaal mosklokje, Galerina mniophila
5b Hoed okerbruin tot okeroranje; geur en smaak sterk melig; sporen 8-10 x 5,0-5,5 μm
6. Geelbruin mosklokje, Galerina hypnorum
Soortbeschrijvingen en afbeeldingen
1. Duinmosklokje, Galerina uncialis
Foto: Marjon van der Vegte
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 292; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 794; 2: 893; Haan & Walleyn, Galerina 2: 70.
Beschrijving: Hoed 15-30 mm, halfbolvormmig tot gewelfd met ingerolde rand, donker geelbruin of roestbruin, tamelijk donker voor een mosklokje, soms met iets olijftint, hygrofaan, verblekend vanuit het centrum, niet of nauwelijks doorschijnend gestreept, glad, iets kleverig bij vocht. Plaatjes tamelijk wijd uiteen, aangehecht, bleek geelbruin later roestbruin, met gekartelde, iets blekere rand. Steel 25-50 x 2-6 mm, cilindrisch, donkerbruin, naar de voet donkerder, bedekt met fijne vezeltjes (velumresten) met een vezelige tot vliezige ring ongeveer 5 mm onder de top. Geur en smaak melig. Sporen 7,5-9 x 5-6 μm, Q = 1,4-1-7, ellips-tot amandelvormig met afgeronde top, onregelmatig wrattig met duidelijke plage. Cheilocystiden min of meer spoelvormig of flesvormig (fusiform tot lageniform), niet geknopt.
Habitat en verspreiding: In het grijze duin tussen mossen op droog zand. Vrij algemeen langs de hele kust.
Deze relatief forse en donkere, geringde soort is gemakkelijk te herkennen.
2. Grasmosklokje, Galerina graminea
Foto: Leo Jalink
Literatuur: Haan & Walleyn, Galerina 2: 3; Ecologische Atlas Drenthe 2: 51; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 791; 2: 890; Læssøe & Petersen, Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1:791; 2: 890.
Beschrijving: Hoed 5-15 mm, gewelfd dan vlak, soms met een zwakke umbo, bleek geeloker tot geelbruin, sterk hygrofaan, diep doorschijnend gestreept, sterk verblekend bij uitdroging. Plaatjes wijd uiteen, aangehecht, bleek geel dan bleek bruin, met iets blekere, gekartelde snede. Steel 20-40 x 1-3 mm, cilindrisch, bleek honingkleurig, geheel bedekt met fijne zilverige vezeltjes. Geur en smaak onbeduidend. Sporen 7-9 x 4,0-5,0, amandelvormig met fijne ornamentatie, zonder duidelijke plage. Cheilocystiden smal flesvormig met zwak knopje (lageniform tot lecythiform.
Habitat en verspreiding: Tussen mos in open duin, algemeen langs de hele kust
Het Grasmosklokje is door zijn bleke, sterk hygrofane hoed, en fijn vezelige bleke steel gemakkelijk te onderscheiden in het veld.
3. Behaard barnsteenmosklokje, Galerina atkinsoniana
Foto: Henk Huijser
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 3: 495; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 802; 2: 902; Haan & Walleyn, Galerina 2: 24-26.
Beschrijving: Hoed 10-30 mm breed, kegelvormig tot gewelfd, uiteindelijk vrijwel vlak met umbo, warm geelbruin tot roestbruin met donkerder centrum, hygrofaan, doorschijnend gestreept, geheel fijn bepoederd (loep). Plaatjes, wijd uiteen, aangehecht, roestbruin met gewimperde tot gekartelde, blekere snede. Steel 20-50 x 1-3 mm, cilindrisch, geelbruin tot roodbruin, fijn behaard over de hele lengte. Geur en smaak schimmelig. Sporen 11-14 x -6,5-8 μm, amandelvormig, grof wrattig met duidelijke plage. Cheilo-en pleurocystiden breed flesvormig. Caulo-en pileocystiden flesvormig, talrijk.
Habitat en verspreiding: Tussen mossen op vochtige plekjes in het grijze duin. Algemeen langs de hele kust.
Het Behaard barnsteenmosklokje is in het veld goed te herkennen aan de fijn behaarde hoed en steel (loep).
4. Groot mosklokje, Galerina clavata
Foto: Henk Huijser
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 220; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 790; 2: 890; Dam & Kuyper, Veldgids: 189; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 382; Haan & Walleyn, Galerina 1: 7-9.
Beschrijving: Hoed 10-30 mm, kegelvormig dan uitspreidend, met rechte rand, hygrofaan, diep doorschijnend gestreept, geel- tot roodbruin, bleker naar de rand, verblekend bij opdrogen, glad, soms met velumresten aan de rand. Plaatjes wijd uiteen, aangehecht, geelbruin tot oker met iets blekere, gekartelde snede. Steel 30-70 x 1-3 mm, cilindrisch, bleek geelbruin, later vaak wat donkerder roodbruin in de onderste helft, met witte velumresten die soms een vezelige ringzone vormen net onder de top, verkalend. Geur en smaak schimmelig. Sporen 11-13(-14) x 5-7 μm; cheilocystiden in twee types: lecithiform met relatief groot rond kopje en breed knotsvormig.
Habitat en verspreiding: Tussen mossen op vochtige plekken in het grijze duin; tamelijk algemeen langs de hele kust.
5. Vaal mosklokje, Galerina mniophila
Foto: Gerrit Jansen
Literatuur: Haan & Walleyn, Galerina 1: 39-41.Ecologische Atlas Drenthe 3: 498; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1:799; 2: 898.
Beschrijving: Hoed 5-15(-20) mm, kegelvormig dan uitspreidend, hygrofaan, doorschijnend gestreept, vaal okerbruin met grijzig-groenige tint, verblekend bij uitdroging, kaal. Plaatjes, wijd uiteen, aangehecht, met zelfde kleur als hoed. Steel 30-45 x 1-2 mm, cilindrisch, bleek geelbruin, bijna doorschijnend aan de top, fijn bepoederd aan de top, rest kaal of met verspreide velum resten. Geur en smaak schimmelig. Sporen amandelvormig, 9-11 x 5,5-6 μm; cystiden van één type en minder duidelijk lecithiform.
Habitat en verspreiding: Tussen mos op relatief droog zand in de grijze duinen. Vrij algemeen langs de hele kust.
De vale kleur en kale steel zijn karakteristiek voor dit mosklokje.
6. Geelbruin mosklokje, Galerina hypnorum
Foto: Marjon van der Vegte
Literatuur: Haan & Walleyn, Galerina 1: 13-16; Ecologische Atlas Drenthe 3: 41-42; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 792, 794; 2: 892.
Beschrijving: Hoed 5-15 mm, kegelvormig dan uitspreidend, okerbruin tot oranjebruin, sterk hygrofaan, veblekend bij uitdroging, diep doorschijnend gestreept, kaal en glad. Plaatjes aangehecht, roestbruin met iets blekere, gekartelde snede. Steel 15-40 x 1-1,5 mm, soms met een knolletje aan de voet, belek honingkleurig, met vespreide vezeltjes. Geur en smaak sterk melig. Sporen 8-10 x 5,0-5,5 μm. Cystiden cilindrisch tot smal flesvormig.
Habitat en verspreiding: Tussen mossen in het grijze duin, vrij algemeen langs de hele Nederlandse kust.