Veldgids zeereep: Satijn- en Zalmzwammen (Entoloma en Clitopilus)
Satijnzwammen (Entoloma) in het duin
Satijnzwammen specifiek voor de zeereep zijn er niet zo veel, het gaat dan voornamelijk om de Grauwe trechtersatijnzwam, E. phaeocyathus. In de grijze duinen en in duingraslanden komen echter veel meer soorten voor, vooral van de ondergeslachten Cyanula (Staalsteeltjes) en Nolanea (groep rond de Bruine satijnzwam, E. sericeum). Het voert te ver om die hier op te voeren, daarvoor is andere literatuur voorhanden (Noordeloos, Fungi Europei, vol. 5, 5a) en Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica. Hier beelden we slechts twee soorten af.
Soortbeschrijvingen en afbeeldingen
Grauwe trechtersatijnzwam, Entoloma phaeocyathus
Foto: Marjon van der Vegte
Foto: Gerhard Wölfel
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 421; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 459; 2: 546; Noordeloos, Fungi Europei 5a: 1364.
Beschrijving: Hoed 2-20 mm, halfbolvormig dan gewelfd met iets ingerolde rand en iets ingedrukt centrum, soms met een kleine umbo daarin, hygrofaan, donker grijsbruin of met een roodbruine tint, verblekend bij uitdroging, fijn viltig, bij ouderdom vaak opbrekend in schubjes. Plaatjes wijd uit elkaar, aflopend op de steel, dik, donker grijsbruin tot roodbruin, met gelijk gekleurde snede. Steel 5-20 x 0,5-2 mm, cilindrisch, soms met een knolletje aan de voet, met dezelfde kleur als hoed, glad of met wat verspreide vezeltjes. Geur en smaak melig. Sporen (7,5-)8,0-10 x (6,5-)7,0-9,0 µm, Q = 1,0-1,25(-1,4), 5-9 hoekig. Cheilocystiden talrijk, knotsvormig, 15-40 µm lang. Gespen afwezig.
Habitat en verspreiding: In de zeereep tussen Helm, ook in de grijze duinen tussen Duinsterretje en in schrale vegetatie.
Grauwe trechtersatijnzwam behoort tot een groepje soorten dat gekarakteriseerd is door een trechterzwam (Omphalina)-achtig uiterlijk (Rusticoides-groep).
De Bruine satijnzwam en zijn dubbelgangers
De Bruine satijnzwam, Entoloma sericeum, is een algemene soort uit (duin)graslanden, en velen menen deze dan ook te kennen, en hij wordt dan al gauw aan een soortenlijstje toegevoegd en zelden meegenomen voor (microscopische) controle. Als je wat beter kijkt, zal je echter verschillen zien. De hoedkleur kan aanzienlijk variëren, van middelbruin, dadelbruin tot donker grijsbruin of zelfs bijna zwart. Ook de mate waarin de hoed doorschijnend gestreept is, alleen aan de rand, tot het midden, of nauwelijks doorschijnend gestreept zal je bij verschillende collecties kunnen waarnemen. Het oppervlak is glad en satijnig glanzend, maar er komen ook vormen voor met een min of meer berijpte of fijn harige hoed, die soms wat gezoneerd aandoet. De steel is meestal lichter dan de hoed, soms ook donker grijsbruin, en het oppervlak kan zilverig gestreept zijn, of bijna glad tot gepolijst. Vrijwel zonder uitzondering is de geur sterk melig tot ranzig. Het zal duidelijk zijn uit dit verhaal: Er gaan meer soorten schuil onder de paraplu van “Bruine satijnzwam”. In de Verspreidingsatlas kun je de variëteit cinereoopacum aantreffen, een bruine satijnzwam met een donkergrijze, vaak ondoorschijnende en iets gezoneerde hoed. In het kader van het barcoderingsproject hebben Noordeloos, Nuytinck en Dima (2019) aangetoond, dat deze variëteit de status van echte soort verdient, en Entoloma terreum, de Ongestreepte satijnzwam, moet heten. Daarnaast blijkt ook nog een andere dubbelgander in de duinen voor te komen, namelijk Entoloma vindobonense, die de Nederlandse naam Zwartbruine satijnzwam heeft gekregen. Het is lastig om die twee soorten uit elkaar te houden, omdat we van de variabiliteit, met name van de laatstgenoemde nog weinig weten. De aard van het steeloppervlak is mogelijk een aanknopingspunt, en de mate van beharing van de hoed. Maar daarvoor zijn nog nauwkeurige observaties nodig, en is goed gedocumenteerd materiaal uiterst welkom.
Een voorlopig handvat is onderstaand sleuteltje:
1a Hoed donker, grijsbruin of sepia, niet (of hoogstens zwak) doorschijnend gestreept, steel glad of fijn gestreept, maar niet zilverig gestreept ➜ 2
1b Hoed middel tot donkerbruin, roodbruin of grijsbruin en duidelijk doorschijnend gestreept; steel met een zilverige witte vezelbekleding op een bruine ondergrond
3. Bruine satijnzwam, E. sericeum
2a Hoed vrijwel glad niet gezoneerd
1. Zwartbruine satijnzwam, Entoloma vindobonense
2b Hoed met fijne pluizige of heel fijn harige plekjes, soms gezoneerd
2. Ongestreepte satijnzwam, Entoloma terreum
1. Zwartbruine satijnzwam, Entoloma vindobonense
Foto: Alfons Vaessen
Literatuur: Noordeloos in Coolia 62 (4): 189-190. 2019.
Beschrijving: Hoed 15-40 mm, gewelfd snel afgeplat, met een zwakke tot duidelijke deuk in het centrum, hygrofaan, bij vocht zeer donkerbruin tot zwartbruin, nauwelijks lichter naar de rand en slechts zwak doorschijnend gestreept, verblekend tot sepia bij opdrogen, egaal tot iets gezoneerd. Plaatjes vrij dicht op elkaar, L = 24-35, l = 3-7, uitgebocht aangehecht, iets buikig, donker grijsbruin met roze tint en een gekartelde, gelijk gekleurde snede. Steel 30-60 x 4-5 mm, cilindrisch, vaak iets naar de voet verbreed, vuil grijsbruin iets bleker dan de hoed, glad tot aangedrukt vezelig, maar niet zilverig gestreept, basis met wit mycelium. Vlees breekbaar, vuil grijsbruin, ongeveer gelijk gekleurd aan het oppervlak. Geur en smaak sterk ranzig-melig. Sporen 7,0-11 x 7,0-8,5 μm, Q = 1,0-1,4, afgerond 5 hoekig, bijna rond (isodiametrisch). Cystiden afwezig. Gespen talrijk. Hoedhuid sterk geïncrusteerd.
Habitat en verspreiding: In mosrijke duinvallei. Tot nu toe alleen bekend van de Limburg Stirum valley aan de Langevelderslag.
2. Ongestreepte satijnzwam, Entoloma terreum
Foto: Eline Vis
Synoniem: Entoloma sericeum var. cinereoopacum
Literatuur: Noordeloos in Fungi Europei 5, 5a; Noordeloos in Coolia 62 (4): 189-190. 2019.
Beschrijving: Hoed 15-75 mm, stomp kegelvormig tot gewelfd dan uitspreidend met iets teruggeslagen rand, hygrofaan, zwartbruin of zeer donker roodbruin, nauwelijks doorschijnende gestreept, dof, vaak iets gezoneerd en met verspreide haartjes of vezeltjes met lucht er tussen (aerifeer). Plaatjes matig wijd uiteen, uitgebocht aangehecht met aflopende tandje, donkergrijs met roze tint, met gelijk gekleurde, gave snede. Steel 25-90 x 2-10 mm, cilindrisch, vaak iets naar de voet verbreed of samengedrukt, zelfde kleur als hoed, met verspreide zilverige lengtevezels. Geur en smaak sterk ranzig-melig. Sporen 7-10,5 x 6,5-9,5 µm, Q = 1,0-1,2, afgerond 5 hoekig, bijna rond (isodiametrisch). Cystiden afwezig. Gespen talrijk. Hoedhuid sterk geïncrusteerd.
Habitat en verspreiding: In duingrasland in de grijze duinen, vooral tussen Duinsterretje. Waarschijnlijk vrij algemeen langs de hele kust.
Aanvankelijk was deze soort beschreven als een donkere variant van de Bruine satijnzwam van de Boschplaat op Terschelling. Moleculair onderzoek heeft uitgewezen dat het een echte soort is, die Entoloma terreum moet heten.
3. Bruine satijnzwam, Entoloma sericeum
Foto: Machiel Noordeloos
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 124; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 564; Dam & Kuyper, Veldgids 1: 183; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 234; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 471.
Beschrijving: Hoed 20-60 mm, kegelvormig of klokvormig, dan uitspreidend tot gewelfd of vrijwel vlak, meestal met een stompe umbo, soms iets ingedeukt, met omgeslagen dan rechte rand, sterk hygrofaan, middelbruin, geelbruin tot roodbruin, soms met grijsbruine tint, sterk verblekend bij uitdroging, diep doorschijnend gestreept, glad. Plaatjes matig dicht opeen, uitgebocht aangehecht, vuil roze met onregelmatige, gelijk gekleurde snede. Steel 25-70 x 2-5, cilindrisch of samengedrukt met lengtegroef, bleker dan hoed, zilverig gestreept in de lengte. Sporen 7-10,5 x 6,5-9,5 µm, Q= 1,0-1,2, vrijwel isodiametrisch, 5-hoekig. Geen cystiden. Hoedhuid sterk geïncrusteerd.
Habitat en verspreiding: In duingrasland, algemeen langs de hele kust.
Zwartwordende zalmplaat, Clitopilus popinalis
Foto: Henk Huijser
Foto: Cora van der Plaats
Synoniemen: Rhodocybe popinalis; Clitocella popinalis
Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 33; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 2: 597; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 616 Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 226; FAN1: 79-80; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 452 (als Clitocella popinalis).
Beschrijving: Hoed 10-90 mm, gewelfd dan afgeplat, soms met iets verdiept centrum en golvende rand, niet hygrofaan, niet doorschijnend gestreept, grijsbruin, bij ouderdom zwart wordend, jong fijn bepoederd of viltig, spoedig verkalend. Plaatjes aflopend, dicht op elkaar, grijsbruin. Steel 15-40 x 2-10 mm, cilindrisch, grijsbruin, vezelig. Geur en smaak sterk ranzig-melig. Sporen 4,5-7 x 3,5-5,0 μm, dunwandig, fijn wrattig (olie-immersie).
Habitat en verspreiding: In duingraslanden, graag op iets kalkhoudende grond, wijdverspreid en tamelijk algemeen in de hele kuststrook.
Geelbruine zalmplaat, Clitopilus mundula, is iets geliger bruin en verkleurt niet zwart. Mogelijk is dit slechts een variant van Zwartwordende zalmplaat. Tegenwoordig wordt C. popinalis wel in het geslacht Clitocella geplaatst.