Veldgids zeereep: Taailingen in brede zin

(MarasmiusMarasmiellus en Crinipellis)

Van het geslacht Marasmius komen twee soorten regelmatig voor in het grijze duin. Marasmiellus is met één soort vertegenwoordigd in het witte duin: het Zeerusruitertje, Marasmiellus trabutii. Het ook elders algemene Piekhaarzwammetje, Crinipellis scabella, is zeer algemeen en talrijk in de grijze duinen en is in mindere mate ook te vinden in het witte duin.

 

Duintaailing, Marasmius anomalus


Foto: Leo Jalink

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 3: 150; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 293, 2: 360; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 440; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 310.

Beschrijving: Hoed 5-15 mm, halfbolvormig of gewelfd, vaak duidelijk straalsgewijs gevoord, niet hygrofaan, bleek oranje, oker of bleekbruin, glad en kaal. Plaatjes zeer wijd uit elkaar, vrij tot smal aangehecht, bleek, wittig of crèmekleurig, met gave snede. Steel taai, cilindrisch, 15-30 x 0,2-0,5 mm, roodbruin, vlak bij de top abrupt veel bleker (crème), glad, glanzend. Geur en smaak onbeduidend. Sporen 12-20 x 4,0-7,0 μm, Q = 2,7-4,0, Qav = 2,9-3,5, smal ellipsoid tot spoelvormig, dunwandig, inamyloid. Cheilo-en pleurocystiden knotsvormig, glad, dunwandig. Hoedhuid een hymeniderm van bezemcellen.

Habitat en verspreiding: Op dode grasresten, ook op konijnenkeutels in het open duin. Vrij algemeen langs de hele kust.

Een gemakkelijk te herkennen soort, doet wat denken aan het wieltje, maar heeft geen kraagje (collarium).

 

Weidekringzwam, Marasmius oreades


Foto: Nico Dam

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Ecologische Atlas Drenthe 2: 11, 129; Bas & al., Flora agaricina neerlandica 3: 149; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 294, 2: 361; Eyssartier & Roux, Guide Champignons: 430; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 188, Dam & Kuyper, Veldgids 1: 285; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 308.

Beschrijving: Hoed 20-40 mm, halfbolvormig tot gewelfd, bij ouderdom verder uitspreidend en vaak wat onregelmatig met brede umbo en golvende rand, hygrofaan, doorschijnend gestreept aan de rand, geelbruin tot okerbruin, soms meer roodbruin, soms met donkerder centrum, sterk verblekend bij uitdroging, glad, kaal, droog, Plaatjes tamelijk wijd uit elkaar, vrij of heel smal aangehecht, bleekgeel tot geelbruin, crèmekleurig of rozebruin, met gave, gelijk gekleurde snede. Steel 30-70 x 2-4 mm, cilindrisch, soms samengedrukt met lengtegroef, zelfde kleur als hoed of bleker, fijn bepoederd aan top, naar de voet dichter fijn behaard. Geur naar amandelen. Smaak mild, nootachtig. Sporen 7,0-10 x 4,5-6,0 μm, Q = 1,5-2,5, Qav = 1,6-1,9, amandelvormig tot eivormig, soms bijna driehoekig, dunwandig, inamyloid. Cheilocystiden afwezig. Hoedhuid een hymeniderm van gladde elementen.

Habitat en verspreiding: In (duin)grasland. Zeer algemeen.

De Weidekringzwam is een van de meest algemene paddenstoelen van Nederland, en komt ook talrijk voor in de duinen.

 

Zeerusruitertje, Marasmiellus trabutii


Foto: Roeland Enzlin

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Bas & al., Flora agaricina neerlandica 3: 128; Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 304, 2: 365.

Beschrijving: Hoed 1,5-5 mm breed, conico-convex, vaak met klein papilletje en rechte rand, zuiver wit tot bleek getint, droog. Plaatjes breed aangehecht, vaak min of meer driehoekig, wit met gelijk gekleurde snede. Steel 3-8 x 0,2-1 mm, vaak iets gekromd naar de aanhechting op het substraat, wit aan de top, naar de voet donkerder tot bijna zwart, fijn bepoederd-behaard. Sporen 1 1,5-18 x 5,5-8,0 μm (15-24 x 4,5-7,0 μm in de langsporige variëteit op helm), spoelvormig tot cilindrisch, dunwandig, ongekleurd. Cheilocystiden koraalachtig vertakt. Hoedhuid bestaande uit opgezwollen eindcellen met talrijke vingervormige uitsteekseltjes (zogenaamde ramealis-structuur).

Habitat en verspreiding: Op Zeerus (Juncus maritimus) en op Helm (J. maritimus var. longisporus). Zeer zeldzaam langs de hele kust. Het Zeerusruitertje was eerst ontdekt in Nederland op de bladscheden van de Zeerus in de Mokbaai op Texel (Noordeloos, Persoonia 8: 223-226. 1975).

Het paddenstoeltje is lastig te vinden, omdat het groeit vlak boven de grond in de dichte pollen van Zeerus. Later werd de soort ook gevonden op Helm in de zeereep, maar die had tweesporige basidiën en daarom ook veel langere sporen. Omdat ze lastig te vinden zijn, is er over de verspreiding van dit mooie kleine paddenstoeltje weinig bekend.

 

Piekhaarzwammetje, Crinipellis scabella


Foto: Leo Jalink


Foto: Henk Huijser

Knop naar Verspreidingsatlas

Literatuur: Knudsen & Vesterholt, Funga Nordica 1: 288, 2: 340; Gerhardt, Paddenstoelen onderweg: 184; Dam & Kuyper, Veldgids: 169; Bas & al., Flora agaricina neerlandica 3: 135-136; Læssøe & Petersen, Fungi Temperate Europe1: 307.

Beschrijving: Hoed 3-15(20) mm, kegelvormig tot halfbolvormig, dan uitspreidend, vaak met kleine umbo, dicht bezet met min of meer radiair georiënteerde donker rood- of oranjebruine haren op een lichtere ondergrond, verkalend bij ouderdom. Plaatjes matig wijd uiteen, smal aangehecht tot vrijwel vrij, wit. Steel 5-50 x 1-2, cilindrisch, dicht bezet met oranje-bruine haren op een lichtere ondergrond. Geur en smaak onbeduidend. Sporen 7,0-9,5 x 4,5-7,0 μm, Q = 1,2-2,0, Qav = 1,3-1,7, breed ellipsoid, dunwandig, inamyloid. Cheilocystiden 25-50 x 3,5-8,5 μm, onregelmatig cilindrisch tot smal knotsvormig. Gespen aanwezig.

Habitat en verspreiding: Op bladscheden van dode en levende grassen in schrale duingraslanden en ook in de zeereep op Helm en Duinzwenkgras. Zeer algemeen.

De hoedjes worden vaak groenig door algengroei.