Meetnet zeereep: witte en grijze duinen

Typische en begeleidende soorten in de witte en grijze duinen
In 2014 is het Meetnet zeereep gestart voor de monitoring van de typische soorten van de habitatrichtlijn die voorkomen in de zeereep, de witte en grijze duinen. Het is een betrekkelijk kleine groep van zes soorten met een vaak heel specifieke habitatvoorkeur, zie Informatie over typische soorten. Alle zes soorten komen voor in de zogenaamde witte duinen (helmduinen), waar het stuivende zand deels door helmgras en andere grassen wordt vastgehouden. Zeeduinchampignon komt daarnaast voor in de grijze duinen, die, iets meer landinwaarts, voornamelijk bestaan uit duinsterretjevegetaties en graslanden, waarbij het zand is vastgelegd en niet meer stuift. Beide biotopen hebben een zeer karakteristieke paddenstoelenflora, die naast de geselecteerde soorten ook een reeks andere interessante soorten omvat, welke grotendeels ook goed in het veld kunnen worden gedetermineerd (zie tabel). Zowel in de witte als in de grijze duinen komen nog veel andere soorten voor. Voor een overzicht zie Informatie over begeleidende soorten.

Habitattypen van de zeereep

Voor paddenstoelen in de zeereep zijn twee habitattypen van belang. De witte duinen die gedomineerd worden door helmvegetaties en de grijze duinen die gedomineerd worden door mos- en graslandvegetaties. Een aantal paddenstoelen zijn gebonden aan kruipwilgvegetaties of duindoornstruwelen. Hieronder staan korte profielen van deze habitats. Hierbij is gebruik gemaakt van de informatie die gegeven wordt op de site https://www.natura2000.nl. De bron verwijst naar de uitgebreide beschrijvingen van de habitattypen.

Witte duinen

Dit habitattype betreft door Helm (Ammophila arenaria), Noordse helm (x Calammophila baltica) of Duinzwenkgras (Festuca arenaria) gedomineerde delen van de buitenduinen. De naam 'witte duinen' slaat op de kleur van het zand: omdat er nog geen bodemontwikkeling heeft plaatsgevonden, is de kleur nog wit in plaats van grijs (als in de grijze duinen). Witte duinen met helmbegroeiingen ontstaan van nature daar waar embryonale duinen zo ver aanstuiven dat de plantengroei buiten het bereik van zout grondwater en overstromend zeewater komt. Dit proces vindt plaats in de zeereep (de duinenrij die aan het strand grenst). Ook al overstromen ze niet, de invloed van zeewater is nog steeds groot door de inwaai van fijne zoutdruppeltjes, ontstaan bij de verneveling van opspattend golfwater (‘salt spray’). Witte duinen kunnen echter ook ontstaan door uitstuiving of overstuiving van eerder vastgelegde grijze duinen of door opstuiving van door mensen aangelegde windbarrières (rijshout en helmaanplanten). De Witte duinen komen dan ook niet alleen voor in de zeereep, maar ook op (nog of weer) actief stuivende (macro)parabolen in het zeeduin (dat deel van de buitenduinen dat ligt tussen de zeereep en de middenduinen). Zoutinwaai en stuivend zand zorgen voor een extreem milieu waarin slechts weinig plantensoorten kunnen overleven. Helm is daarvan de belangrijkste: door de door deze plant gevormde vegetatiestructuur wordt het zand vastgelegd, waarbij Helm tot wel een meter mee kan blijven groeien tijdens het opstuiven van het zand. Voor de meeste soorten van dit habitattype is het belangrijk dat de Helm vitaal is. Daarvoor is verstuiving noodzakelijk. Als de verstuiving vermindert, gaat de Helm verouderen. Plekken met onbegroeid verstuifbaar zand maken dan ook onderdeel uit van het habitattype. De mooiste voorbeelden van het habitattype komen daar voor waar de helmduinen vrij kunnen stuiven en de kust niet kunstmatig is vastgelegd.
Voor de witte duinen zijn zes typische paddenstoelensoorten gedefinieerd: Duinfranjehoed, Duinveldridderzwam, Duinstinkzwam, Helmharpoenzwam, Zandtulpje en Zeeduinchampignon.
(Bron: https://www.natura2000.nl/sites/default/files/profielen/Habitattypen_profielen/Profiel_habitattype_2120.pdf)

Grijze duinen

Het habitattype betreft de min of meer droge graslanden van het duingebied. Het gaat hierbij om soortenrijke begroeiingen met dominantie van laagblijvende grassen, kruiden, mossen en/of korstmossen. Vermengd met deze begroeiingen kunnen kruidenrijke zoombegroeiingen en graslanden met dominantie van de dwergstruik Duinroos (Rosa pimpinellifolia) voorkomen. Grijze duinen ontstaan achter de zeereep op plekken waar de door de wind veroorzaakt dynamiek voldoende laag is voor het ontstaan van gesloten begroeiingen met kruiden en mossen. Door de bodemvorming ontstaat een zogenoemde ‘C-horizont’ met een grijze kleur, vandaar de naam van het habitattype. Dynamiek in de vorm van lichte overstuiving, hellingprocessen (dynamiek door neerslag) en begrazing door konijnen zorgt van nature voor de instandhouding van het type. Vanwege de positieve invloed van verstuiving, worden ook stuifplekken binnen graslandcomplexen tot het habitattype gerekend. De hoge soortenrijkdom is voor een belangrijk deel karakteristiek voor de grazige vegetaties zelf, maar een deel van de soorten is juist (mede) afhankelijk van onbegroeide delen. Het ontstaan van duingraslanden is weliswaar een natuurlijk proces, maar de uitgestrektheid van de graslanden in de Nederlandse duinen is waarschijnlijk mede veroorzaakt door menselijke activiteiten (met name beweiding, maar ook grondwateronttrekking). De ecologische variatie van het habitattype is groot, wat samenhangt met onder andere het kalkgehalte (in de toplaag van de bodem) en de dikte van de humuslaag. Op grond hiervan worden drie subtypen onderscheiden. De overgangen tussen de subtypen zijn echter gradueel. De begroeiingen van subtype C wisselen doorgaans af met begroeiingen van subtype A of B. Ze vormen daarbij complexen of een opeenvolging van zones. Overigens komen de duingraslanden als geheel vaak voor in samenhang met helmduinen, natte duinvalleien en struwelen.

Subtypen:

  • Grijze duinen (kalkrijk): Duingraslanden van kalkrijke, weinig tot niet ontkalkte bodem. Dit subtype komt vooral voor in de van nature kalkrijke duinen ten zuiden van Bergen, maar lokaal ook in de niet-ontkalkte jonge duinen van enkele Waddeneilanden. Een bijzondere vorm is het duingrasland van het ‘zeedorpenlandschap’.
  • Grijze duinen (kalkarm): Duingraslanden van bodems die van nature kalkarm zijn of waarvan de toplaag ontkalkt is. Vooral in dit subtype kunnen korstmossen een opvallende plaats innemen Bij verdergaande verzuring in de kalkarme duinen (‘Waddendistrict’, ten noorden van Bergen aan Zee) en in de diep ontkalkte oude, van nature kalkrijke, duinen (‘Rhenodunale district’) ontstaan droge duinheides.
  • Grijze duinen (heischraal): Duingraslanden op bodems die humeuzer en vochtiger zijn dan die van voorgaande subtypen. Vaak gaat het om smalle overgangen van die droge graslanden naar natte duinvalleivegetaties of vochtige tot natte heischrale graslanden.

(Bron: https://www.natura2000.nl/sites/default/files/profielen/Habitattypen_profielen/Profiel_habitattype_2130.pdf)

witte duinen
grijze duinen